This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Planning
Lesdoel
Wat weet je al?
Instructie - aantekeningen maken
Zelfstandig werken
Nakijken
Terugkoppelen lesdoel
Einde van de les
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Aan het einde van de les weet je het verschil tussen formeel- en informeel taalgebruik.
Waarom is dit belangrijk? Zodat je weet welke aanspreekvorm je op welk moment kan gebruiken.
Slide 2 - Slide
Formeel taalgebruik - voorbeeld(en) - welke mensen - uitleg
Slide 3 - Mind map
Informeel taalgebruik - voorbeeld(en) - welke mensen - uitleg
Slide 4 - Mind map
Formeel en informeel taalgebruik
Formeel taalgebruik = een ander woord is zakelijk
- Mensen die je niet kent
- Mensen die veel ouder zijn dan jij
Informeel taalgebruik = een ander woord is persoonlijk
- je vrienden/familie
- mensen die je goed kent
Slide 5 - Slide
Tegen wie zou jij informeel praten en tegen wie zou jij formeel praten? Geef duidelijk aan welk taalgebruik je per situatie gebruikt.
Slide 6 - Open question
Een ander woord voor zakelijk is informeel.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
Formeel taalgebruik is altijd beter dan informeel taalgebruik.
A
juist
B
onjuist
Slide 8 - Quiz
Je praat meestal formeel tegen mensen die je niet kent en die ouder zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Een informele aanhef is: Geachte heer/mevrouw,
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quiz
Een formele afsluiting is: Groetjes
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen formeel- en informeel taalgebruik en geef bij beide een voorbeeld in welke situatie je dit zou gebruiken.