This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Quizz
Computerarchitectuur (E1-2)
Slide 1 - Slide
Noem de drie lagen van het drielagenmodel
A
Fysieke laag, softwarelaag en toepassingenlaag
B
Fysieke laag, logische laag en applicatielaag
C
Fysieke laag, logische laag en toepassingenlaag
D
Fysieke laag, logische laag en hardwarelaag
Slide 2 - Quiz
Welke laag uit het drielagenmodel vormt alle hardware in de computer?
A
Fysieke laag
B
Logische laag
C
Toepassingenlaag
D
Orthopedische laag
Slide 3 - Quiz
Welke laag uit het drielagenmodel is de tussenlaag tussen de twee andere lagen?
A
Fysieke laag
B
Logische laag
C
Toepassingenlaag
D
Communicatielaag
Slide 4 - Quiz
Drielagenmodel
SW
SW
HW
toepassingen
logische laag
fysieke laag
Slide 5 - Drag question
Model voor informatieverwerking
invoer
uitvoer
verwerking
opslag
Slide 6 - Drag question
Drielagenmodel in websites/webapplicaties
fysieke laag:
logische laag:
toepassingen:
webbrowser
website/
webapplicatie
Apparaat van de gebruiker, ontvangt informatie via het netwerk
Slide 7 - Drag question
Van data tot OV app:
OV App
Database disks
Databasemanagementsysteem
WebAPI van 9292OV
Internet apparatur & verbindungen
Router/modem thuis
smartphone wifi-chip
Android API
Slide 8 - Drag question
Welke van deze onderdelen bevinden zich in de fysieke laag?
A
Database disks
B
WebAPI van 9292OV
C
Wifi-chip van je smartphone
D
App
Slide 9 - Quiz
Welke stelling is juist?
A
Software uit de toepassingenlaag kan alleen contact maken met de fysieke laag via de logische laag.
B
Hardware uit de toepassingenlaag kan alleen contact maken met de logische laag via de fysieke laag.
C
Software uit de logische laag kan alleen contact maken met de fysieke laag via de toepassingen laag.
D
Hardware uit de logische laag kan alleen contact maken met de toepassingen laag via de fysieke laag laag.
Slide 10 - Quiz
Hoe heten elektronische verbindingen tussen fysieke onderdelen?
A
Hardware interfaces
B
Hardware connecties
C
Printplaat
D
Chips
Slide 11 - Quiz
Welke soort interface zorgt voor de communicatie tussen het apparaat en de gebruiker?
A
Hardware-interface
B
API
C
MCI
D
userinterface
Slide 12 - Quiz
Vul de zin aan: Connectoren zijn voorbeelden van…
A
hardware-interfaces
B
application programming interfaces
C
userinterfaces
D
hairstyling producten
Slide 13 - Quiz
Waar staat EEPROM voor?
A
Electrically Erasable Programmable ROM
B
Electrically Editable Programmable ROM
C
Electrically Ejectable Programmable ROM
D
Electrically Engineerable Programmable ROM
Slide 14 - Quiz
Wat is onderdeel van Interne Geheugen
A
RAM
B
CPU
C
GPU
D
SSD
Slide 15 - Quiz
Wat is het verschil tussen ROM en RAM?
A
ROM is software en RAM is hardware
B
ROM verwijderd zijn gegevens niet en RAM doet dit wel
C
RAM is een geheugenchip en ROM niet
D
ROM is een geheugenchip en RAM niet
Slide 16 - Quiz
Het ... bevat gegevens die alleen gelezen kunnen worden en een grote rol spelen bij het opstarten van een computer.
A
ROM
B
RAM
Slide 17 - Quiz
Waar staat RAM voor?
A
Random Artificial Memorizer
B
Readable Adjustable Memory
C
Random Access Memory
D
Realtime Archive Monitoring
Slide 18 - Quiz
Welk onderdeel is het hart van de computer?
A
De processor
B
De videokaart
C
Het moederbord
D
De voeding
Slide 19 - Quiz
Wat is GEEN taak van een processor (CPU)?
A
Opslaan van data
B
Ophalen van informatie uit het interne geheugen
C
Uitvoeren van berekeningen
Slide 20 - Quiz
PCI aansluitingen
PCI Express aansluitingen
aansluitingen voor geluid
northbridge
plaats voor processor
RAM geheugen
stroom aansluiting
floppy aansluiting
southbridge
IDE aansluiting
SATA aansluiting
Slide 21 - Drag question
Wat is geen embedded system?
A
Een alarmsysteem
B
Een slimme thermostaat
C
Een wekker
Slide 22 - Quiz
Waar staat SOC voor
A
Security Operation Center
B
System On a Chip
C
Standard Occupational Classification
D
Standard Official Classification it-security
Slide 23 - Quiz
Wat zijn de krachtigste en snelste computers ter wereld?
A
OmegaComputer
B
PowerComputer
C
SuperComputer
D
Mainframe
Slide 24 - Quiz
Waar wordt een supercomputer (normaal gesproken) niet voor gebruikt?
A
Ruimtevaartprojecten
B
Wetenschappelijk onderzoek
C
Videogames
D
Weersvoorspellingen
Slide 25 - Quiz
Kan je software fysiek aanraken?
A
ja
B
nee
C
alleen tijdens het gamen
Slide 26 - Quiz
Waar staat HTTP voor?
A
HypoText Teleport Protocol
B
HyperText Transfer Protocol
C
HyperText Transfer Position
D
Huge Telephone Transfer Protocol
Slide 27 - Quiz
Welke van de onderstaande beweringen is juist?
A
HTTP is geen protocol, maar HTTPS wel.
B
Bij POP3 blijft de mail die je hebt verstuurd op de server staan.
C
SMTP is om e-mails te verzenden.
Slide 28 - Quiz
Waar staat DNS voor?
A
Did Not Start
B
Device Network System
C
Domain Name Service
D
Danger Negation Settings
Slide 29 - Quiz
Als het doel is om je website zo goed mogelijk te beveiligen wat is dan de beste manier om je data te beveiligen?
A
http zonder end to end ecryption
B
https zonder end to end ecryption
C
https met end to end ecryption
D
het internet heeft uit zichzelf al de juiste beveiligingen dus je hoeft niks te doen
Slide 30 - Quiz
Wat zijn voorbeelden van actuatoren?
A
Barometer (meet luchtdruk)
B
Alarm dat afgaat bij inbraak
C
Licht gaat automatisch aan
D
Mechanisme dat controleert of mensen in de auto een gordel dragen
Slide 31 - Quiz
Hoe is het grootste deel van internet verbonden over de hele wereld?
A
met satellieten
B
met onderzeese kabels
C
met magie
D
het internet is niet verbonden met alle continenten
Slide 32 - Quiz
Wat worden er door glasvezelkabels verzonden?
A
Radiogolven
B
Lichtsignalen
C
Elektrische signalen
D
Morse code
Slide 33 - Quiz
Wat is het meestgebruikte internet-protocol?
A
HTTP
B
TCP/IP
C
UTP
D
UDP
Slide 34 - Quiz
Welk apparaat deelt IP adressen uit in een netwerk?
A
Switch
B
Firewall
C
Router
D
Server
Slide 35 - Quiz
Wat wordt mogelijk gemaakt met een SSL-certificaat?
A
HTTP verbinding
B
Bluetooth verbinding
C
HTTPS verbinding
D
Secure System Links
Slide 36 - Quiz
Wat is de functie van een firewall?
A
Bij het opstarten van je apparaat worden alle bestaande bestanden gecontroleerd.
B
Het controleert alle binnenkomende netwerkgegevens op betrouwbaarheid.
C
Het maakt geregeld een scan van je apparaat om malware te detecteren.
D
Het voert automatisch updates uit van geïnstalleerde programma’s.
Slide 37 - Quiz
Wat is phishing?
A
Een methode die aanvallers gebruiken om mensen te bewerken.
B
Illegaal online vissen kopen.
C
Slachtoffers naar een valse website lokken.
D
Slachtoffers opbellen om gegevens te krijgen.
Slide 38 - Quiz
Waar staat de afkorting DDoS voor?
A
Distributed Denial of Service
B
Dogs Denial of Smile
C
Deliberate Denial of Scope
D
Dangerous Distributed Security
Slide 39 - Quiz
Je bent verbonden met een openbaar wifinetwerk. Zonder dat je het weet worden gegevens, die jij naar websites verstuurt, afgevangen. Hoe heet deze vorm van internetcriminaliteit?
A
SQL-injection
B
Man-in-the-middle
C
Middleware
D
End-to-end
Slide 40 - Quiz
Noem zoveel mogelijk soorten malware
Slide 41 - Open question
Soorten malware:
Trojan Horse
Virus
Worm
Spyware
Adware
Ransomware
Scareware (bonus)
Slide 42 - Slide
Welke licentie moet je hebben als je de code van een app wilt gebruiken en veranderen?