Nederlands herhaling thema 2

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Nederlands thema 2

Wat gaan we vandaag doen? 

Je gaat oefenen voor het SO. 

Je maakt de opdrachten zelfstandig in Lesson Up. 

Woordenschat 

Weet je de woorden nog die horen bij het thema gezondheid? 

Maak de volgende vragen. 

Welk woord + betekenis hoort bij het plaatje? 

sportief

Wat je van iemand kan zeggen die veel sport. 

Pijn die is ontstaan door bewegen of sporten. 

de blessure

In groente en fruit zitten veel .......... die helpen om gezond te blijven.

1. vitamines
2. gezonde dingen
3. vruchtvlees
4. pitjes

Een briefje of digitaal bericht van de dokter waarop staat welk medicijn je moet krijgen. Dat noem je het ..............?

1. briefje
2. bewijs
3. recept
4. medicijn

Bij een gezond ................ hoort een ontbijt, lunch en het avond eten.

1. conditie
2. eetpatroon
3. maaltijd
4. sportief

Zet je de juiste omschrijving bij het woord

De gezonheid

De behandeling

De conditie 

Hoe het met jouw lichaam gaat, bijvoorbeeld of je ziek bent of niet. 

De zorg die iemand krijgt om weer beter te worden, zoals een operatie

Hoe fit je bent

Welk woord + betekenis hoort bij het plaatje? 

De bijsluiter

De informatie die je krijgt bij een medicijn, zoals hoe je het moet gebruiken. 

De apotheek

De winkel waar je medicijnen kan halen. 

Vergelijkingen 

Weet je nog? 

Letterlijk taalgebruik

- Er wordt precies bedoeld wat er staat of wordt gezegd. 

Figuurlijk taalgebruik

- Er wordt iets anders bedoeld dan wat er staat of wordt gezegd. 

Zo slap als een vaatdoek is?

1. figuurlijk taalgebruik
2. letterlijk taalgebruik

Patrick is zo sterk als een leeuw is

1. figuurlijk taalgebruik
2. letterlijk taalgebruik

Ik heb een zere keel

1. letterlijk
2. figuurlijk

Zoek op internet 2 vergelijkingen op.
Schrijf deze 2 als antwoord op.

Schrijf een vergelijking op + de betekenis.

Een voorbeeld, verzin zelf een andere vergelijking. 

Jelmer is zo sterk als een paard. 

Betekent dat hij heel sterk is. 

Lezen

Weet jij nog wat een titel, tussenkopje, alinea of bron is bij een tekst? 

Je gaat het met komende opdrachten oefenen. 

Vraag aan de docent de voorbeeld tekst. 

Wat is de titel van de tekst?

1. Vloggen, wat is het?
2. Vloggen: iets voor jou?
3. Geld verdienen met vloggen.

Uit hoeveel alinea's bestaat de tekst?

1. 4
2. 3
3. 5
4. 6

Schrijf de bron op van de tekst.

Wat is het tussenkopje van alinea 4?

Wat is het tussenkopje van alinea 2?

1. geld verdienen met vloggen
2. auteursrecht
3. Vloggen, wat is het?
4. Geld verdienen met vloggen

Heeft de afbeelding een bijschrift?

1. ja
2. nee

Werkwoorden

Een werkwoord geeft aan wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. 

rennen, willen, slapen, leren, doen

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".

Werkwoorden

Geen werkwoord

huis

rode

verhuizen

hebben

zijn

hond

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.

Werkwoord

Geen werkwoord

huis

goede

verhuizen

heb

zijn

hond

tafel

bloempje

Kopje

rood

tent

bijzonder

denken

lopen

huilen

moeten

wil

geeft

Wel een werkwoord

niet een werkwoord

Fietsen

Huilen

Zijn 

Harry 

Computer

Lezen

De verleden tijd geeft aan dat iemand iets al heeft gedaan.

1. waar
2. niet waar

De tegenwoordige tijd geeft aan dat iets nu gebeurt.

1. waar
2. niet waar

Tegenwoordige tijd

Verleden tijd

ik werd

 hij kookt

ik gaf

 zij leert

Sleep de antwoorden naar het juiste vakje.

kochten

zongen

zochten

liep

streken

moest

Wat is de verleden tijd van kopen?

Wat is de verleden tijd van zingen?

Wat is de verleden tijd van zoeken?

Wat is de verleden tijd van strijken?

Wat is het werkwoord in de zin?

Gymleraren zijn vaak ook heel sportief.

1. gymleraren
2. vaak
3. zijn
4. ook

Wat is het werkwoord in de zin?

De dokter schreef gisteren een recept voor Eva.

1. dokter
2. gisteren
3. schreef
4. recept

In welke tijd staat de zin?

In fruit zitten veel vitamines.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

In welke tijd staat de zin?

Tommie begreep de tekst uit de bijsluiter niet.

1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd

lijstje maken 

Op een lijstje staat belangrijke informatie onder elkaar. 

Je hebt een afgevinkte lijst  ( kruisje zetten) 

Of een invulde lijst. ( aantal opschrijven) 

Maak een lijstje van de dieren.
Hoeveel van elk soort zie je?

Maak een foto van jouw ingevulde afvinklijstje.

Klaar! 

Je hebt deze les geoefend voor het SO van donderdag. 

Succes nog met leren. 

Wat vond je van deze les?

😒🙁😐🙂😃