Firma Mbappé b.v. verkoopt 500 elektrische fietsen per jaar. De verkoopprijs is €1.000,-
A
De omzet is 500.000
B
De afzet is 500 fietsen
C
De omzet is €50.000,-
D
De afzet is 1.000,-
Slide 16 - Quiz
Hoe noem je het aantal verkochte producten?
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst
Slide 17 - Quiz
Stel de afzet is 50 stuks. De verkooprijs is €10,- per stuk. De inkoopwaarde van de omzet is €200,-
Wat is de brutowinst?
A
€300,-
B
€2.050,-
C
€290,-
D
€500,-
Slide 18 - Quiz
Een bedrijf verkoopt 2500 spijkerbroeken van €30 per stuk. Wat is de afzet?
A
2500 broeken
B
€30,-
C
2500 x €30 = €75.000,-
D
2500 : €30 = €833,-
Slide 19 - Quiz
Een handelaar in rekenmachines verkoopt elke rekenmachine voor € 30,-. De afzet is 1.400 stuks. De inkoopwaarde is € 32.000. De bedrijfskosten zijn € 28.000.
Bereken de nettowinst.
A
€ 42.000,- (winst)
B
€ 10.000,- (winst)
C
€ 4.000,- (verlies)
D
€ 18.000,- (verlies)
Slide 20 - Quiz
Een handelaar verkoopt koksmutsen. De verkoopprijs per koksmuts is € 13,- exclusief btw. De inkoopprijs per stuk is € 5,50. De bedrijfskosten zijn € 38.000,-. De afzet is 4.900 stuks.
Bereken de nettowinst.
A
€ 63.700,-
B
€ 36.750,-
C
€ 1.250,-
D
€ 1.250,- (verlies)
Slide 21 - Quiz
Een handelaar verkoopt voetballen. De verkoopprijs per voetbal is € 37,90 exclusief btw. De inkoopprijs per stuk is € 19,70. De bedrijfskosten zijn € 60.000,-. De afzet is 3.000 stuks. Bereken de nettowinst.
A
€ 113.700,- (winst)
B
€ 59.100,- (winst)
C
€ 5.400,- (verlies)
D
€ 10.800,- (verlies)
Slide 22 - Quiz
Verkoopprijs € 75,- inkoopwaarde is 20% van de omzet. Afzet is 2.000
A
De omzet is € 120.000,-
B
De brutowinst is € 15,- per stuk
C
De inkoopwaarde is € 15,- per stuk
D
De brutowinst is € 30.000,-
Slide 23 - Quiz
Het punt waar een bedrijf geen winst en geen verlies maakt noem je ...
A
verkoopprijs
B
netto winst
C
bruto winst
D
break even
Slide 24 - Quiz
Met welke formule bereken je het break-even punt? C = Constante kosten p = verkoopprijs v = variabele kosten per product
A
C / (p - v)
B
C / (p + v)
C
C x (p - v)
D
C x (p + v)
Slide 25 - Quiz
Een bakkerij heeft € 5000 constante kosten per maand. De verkoopprijs van een brood is € 2,50. De variabele kosten per product zijn € 0,50.