What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
4.7 grammatica (les 3)
4.7 grammatica (les 3)
Vandaag:
Terugblik vorige week
Voorkantje maken voor je fictieopdracht
Uitleg soorten werkwoorden
Opdrachten maken/lezen in leesboek
1 / 24
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 3
This lesson contains
24 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
4.7 grammatica (les 3)
Vandaag:
Terugblik vorige week
Voorkantje maken voor je fictieopdracht
Uitleg soorten werkwoorden
Opdrachten maken/lezen in leesboek
Slide 1 - Slide
Proefwerk h3 en h4 grammatica, spelling en woorden
Slide 2 - Slide
Vorige week
werkwoordelijk gezegde <-> naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen.
Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les. (wg)
Zinnen waarin iemand iets is. = Ik ben docent. (ng)
Slide 3 - Slide
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Haar broer schijnt heel aardig te zijn
Slide 4 - Drag question
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Jesper is naar het circus geweest
Slide 5 - Drag question
Werkwoordelijk gezegde
Naamwoordelijk gezegde
Die hond is een gevaarlijke hond!
Slide 6 - Drag question
Fictieopdracht- voorkantje maken
Je maakt een voorkant met:
-Naam + klas
-Fictieopdracht T3a
-Titel van het boek
-Schrijver van het boek
-Naam docent
Zie voorbeeld
Slide 7 - Slide
4.7 grammatica soorten werkwoorden
Er zijn drie soorten werkwoorden:
-Zelfstandig werkwoord
-Hulpwerkwoord
-
Koppelwerkwoord
*Het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord hebben we in hoofdstuk 3 gehad. Daar komt nu in hoofdstuk 4 en koppelwerkwoord bij
Slide 8 - Slide
Hoe zat het ook alweer met het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord?
Slide 9 - Slide
Werkwoord (WW)
Een
werkwoord
is een
woordsoort
.
De afkorting van werkwoord is
w
w
.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn o
ok zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt
- wat iets of iemand
doet,
- wat iets of iemand
overkomt
-
wat er is gebeurd
.
Voorbeelden van werkwoorden:
Lopen Zijn
Fietsen Leren
Rennen Eten
Koken Voetballen
Slide 10 - Slide
Zelfstandig werkwoord
Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin!
Dit werkwoord heeft een duidelijke betekenis. (koken, fietsen, afwassen, shoppen)
Heeft een zin maar één werkwoord? Dan is het
altijd
een
zelfstandig werkwoord
.
Slide 11 - Slide
Hulpwerkwoord
Meer werkwoorden in de zin?
Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
Het hulpwerkwoord geeft
"hulp" aan het zelfstandige werkwoord.
Het hulpwerkwoord heeft zelf
geen duidelijke betekenis.
Ik
heb
gegeten.
Dit
moet
verwijderd
worden.
Slide 12 - Slide
zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?
Ik heb gegeten
heb = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
Slide 13 - Quiz
Wat is het zelfstandig werkwoord?
Tijdens het concert heeft het publiek uit volle borst meegezongen.
A
concert
B
heeft
C
volle
D
meegezongen
Slide 14 - Quiz
Zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?
Ik word bekeken.
word = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord
Slide 15 - Quiz
Koppelwerkwoorden
Koppelwerkwoorden geven niet aan dat er iets gebeurt, maar
koppelen een eigenschap aan het onderwerp
.
Die kinderen
zijn
rijk.
Veel profvoetballers
worden
beroemd.
Je vindt een
koppelwerkwoord
in het naamwoordelijk gezegde
.
Slide 16 - Slide
Er zijn negen koppelwerkwoorden:
Zijn
Worden
Blijven
Blijken
Lijken
Schijnen
Heten
Dunken
Voorkomen
Slide 17 - Slide
Twijfel je of iets een kww is?
Zijn, worden en blijven
zijn de
belangrijkste
koppelwerkwoorden.
Kun je het werkwoord in de zin vervangen door zijn worden of blijven?
De bassist
is
ziek.
De bassist
wordt
ziek.
De bassist
blijft
ziek.
In de bassist
is
ziek, is
is
dus een
koppelwerkwoord
.
Slide 18 - Slide
De drummer blijft in het ziekenhuis.
Is 'blijft' een zww of kww?
A
zww
B
kww
Slide 19 - Quiz
Controle
De zin was:
De drummer blijft in het ziekenhuis.
Kun je zeggen: De drummer wordt in het ziekenhuis?
Nee!
Blijft is dus
geen kww
maar
een zww.
Slide 20 - Slide
Wat is juist?
Zij is ziek naar huis gegaan.
A
is=hww gegaan=zww
B
is= kww gegaan=zww
Slide 21 - Quiz
De rechercheur was ongewapend.
Was=
A
zww
B
kww
Slide 22 - Quiz
koppelwerkwoord
geen koppelwerkwoord
zijn
gamen
blijven
zingen
lijken
kunnen
zullen
hebben
worden
leren
dunken
geven
Slide 23 - Drag question
Maken 4.7 opdr 4,5,6
Slide 24 - Slide
More lessons like this
HA2 grammatica zww hww kww
April 2022
- Lesson with
26 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
HA2 grammatica zww hww kww
May 2024
- Lesson with
24 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
HA2 grammatica zww hww kww
November 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
HA2 grammatica zww hww kww
December 2022
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Koppelwerkwoord (zww en hww) Les 1 week 40 maandag 2 oktober
September 2023
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
zww hww kww
September 2022
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
HA2 grammatica zww hww kww
January 2023
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Koppelwerkwoord (zww en hww)
December 2023
- Lesson with
27 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2