Herhaling taalverzorging

Herhaling taalverzorging
Succes!
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herhaling taalverzorging
Succes!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Herschrijf onderstaande zin:
meri het meisje dat vaak door de klas praat is vandaag woedend

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Herschrijf onderstaande zin:
nigel schreeuwt ik wil nu eten

Slide 3 - Open question

This item has no instructions

Herschrijf onderstaande zin
's morgens rijden we met sven naar het noorden

Slide 4 - Open question

This item has no instructions

Herschrijf onderstaande zin:
lynn zei tegen yentel dat ze op moest schieten

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Esmée vroeg aan Sandy of ze een pen mocht lenen.
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Bart riep ik ben echt boos tegen zijn docent.
A
Geen aanhalingstekens
B
Wel aanhalingstekens

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Het jongetje vroeg aan zijn moeder:
'zijn we er bijna?'
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

Het vraagteken hoort binnen de aanhalingstekens. 
Dat is morgen, zei Gerrit.
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Tijdens gym schreeuwde Kim: 'Wat doe jij nou'?
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Regel: Als de zin eindigt met een citaat, komt de punt ...
A
binnen de aanhalingstekens
B
buiten de aanhalingstekens

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin zijn de dubbele punt en aanhalingstekens juist geplaatst?
A
Ik vroeg: 'Kun je die vraag beantwoorden?'
B
Ik vroeg: 'Kun je de vraag beantwoorden'?
C
Ik vroeg: 'kun je die vraag beantwoorden?'
D
Ik vroeg 'Kun je die vraag beantwoorden'?

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

In welke zin zijn de dubbele punt en aanhalingstekens juist geplaatst?
A
'Pieter,' zei Geert, 'loop eens door.'
B
'Pieter', zei Geert, 'loop eens door.'
C
'Pieter,' zei Geert, 'loop eens door'.
D
'Pieter,' zei Geert, 'Loop eens door.'

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Pieter De Groot ging vroeg naar bed.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Meneer van der Weerd is boos.
A
Goed
B
Fout

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Klik op het woord dat je NIET met een hoofdletter schrijft
A
sinterklaas
B
april
C
peter
D
noord-holland

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Klik op het woord dat je WEL met een hoofdletter schrijft
A
maandag
B
westen
C
kerstmis
D
paasdag

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Klik op het woord dat je NIET met een hoofdletter schrijft
A
julia
B
hema
C
pasen
D
december

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Schema
Persoonsvorm? (andere tijd zetten)
Ja?  
TT = stam + t*
         VT = stam + te(n) of de(n) (t ex Kofschip)
Nee? 
't ex Kofschip / zo kort mogelijk

* Behalve bij 'ik' erbij of jij/je (als jij) erachter en gebiedende wijs

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Die oude man uit Spanje (bestellen) het liefst iedere avond tapas.
A
bestelt
B
besteld

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Denk je dat bol.com mijn pakje vandaag (thuisbezorgen)?
A
thuisbezorgt
B
thuisbezorgd

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Mijn zus (arriveren) morgen in Spanje.
A
arriveert
B
arriveerd

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Haar vliegtuig (landen) in Barcelona.
A
landt
B
land

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Vorig weekend (kneden) mijn opa en ik dat deeg.
A
kneden
B
kneeden
C
kneedden
D
kneedde

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Mijn vader heeft net de nieuwe iPhone (bestellen)
A
bestelt
B
besteld

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

De (uitrusten) man heeft weer zin om te voetballen.
A
uitgeruste
B
uitgerustte

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Joost (worden) op de gang gezet, terwijl haar zus een pizza (bestellen).
A
wordt, bestelt
B
word, bestelt
C
wordt, besteld
D
word, besteld

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Mijn moeder (bezorgen) een pakketje en mijn zus (behandelen) mij als stront.
A
bezorgt, behandeld
B
bezorgd, behandeld
C
bezorgt, behandelt
D
bezorgd, behandelt

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Gisteren (aanvaarden) de buurman zijn (opleggen) straf.
A
aanvaarde, opgelegde
B
aanvaarde, opgelegte
C
aanvaardde, opgelegde
D
aanvaardde, opgelegte

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Nog vragen?

Slide 30 - Slide

This item has no instructions

Eer gisteren kocht ik tien duizend eieren.

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Wil jij dat plan morgen ochtend uit voeren

Slide 32 - Open question

This item has no instructions

Ga jij zo meteen mee naar de marathon wedstrijd?

Slide 33 - Open question

This item has no instructions

Die lange afstandloper is langer dan vijf en twintig honden op gestapeld.

Slide 34 - Open question

This item has no instructions

Iedereen in Zuid Spanje moet zijn geld op sparen.

Slide 35 - Open question

This item has no instructions

Aan elkaar met koppelteken.
Aan elkaar zonder koppelteken.
theorie examen
foto etalage
Zuid Holland
auto aandelen
operatie assistent
interieur verzorger

Slide 36 - Drag question

This item has no instructions

Wat voor werkwoord?
De man BEZUINIGT op het vlees.
A
persoonsvorm tt
B
persoonvorm vt
C
voltooid deelwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor werkwoord?
Het NEERGESTORTE vliegtuig is van KLM.
A
persoonsvorm tt
B
persoonvorm vt
C
voltooid deelwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor werkwoord?
RENNEND ging de peuter naar school
A
infinitief
B
bijvoeglijk naamwoord
C
onvoltooid deelwoord
D
voltooid deelwoord

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Nog vragen?

Slide 40 - Slide

This item has no instructions