Herhaling taalverzorging

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 4

Herhaling taalverzorging

Succes!

Wakker worden

(2a) Joost vindt Sara leuker dan mij.

(2b) Joost vindt Sara leuker dan ik.

Breinbreker

(2a) Joost vindt Sara leuker dan mij.

(2b) Joost vindt Sara leuker dan ik.

In deze zinnen worden twee oordelen met elkaar vergeleken:

In (2a) oordeelt één persoon (Joost) over twee personen (Sara en mij); de betekenis van deze zin is, dat ‘Joost, Sara leuker vindt dan Joost mij vindt'. 

In (2b) oordelen twee personen (ik en Joost) over één persoon (Sara); bedoeld wordt, dat ‘Joost, Sara leuker vindt dan ik Sara leuk vindt’.

Nog eentje

Programmeren is makkelijker dan je denkt.
(Je verwacht misschien dat het moeilijk is, maar het valt best mee.)
  

Programmeren is makkelijker als je denkt.
(Als je nadenkt, is het makkelijker.)

Programmeren is makkelijker dan je denkt:

Je verwacht misschien dat het moeilijk is, maar het valt best mee.

Programmeren is makkelijker als je denkt:
Als je nadenkt, is het makkelijker.

Herschrijf onderstaande zin:
marlijn het meisje dat vaak door de klas praat is vandaag woedend

Herschrijf onderstaande zin:
jan schreeuwt ik wil nu eten

Herschrijf onderstaande zin
's morgens rijden we met sven naar het noorden

Herschrijf onderstaande zin:
sara zei tegen justin dat ze op moest schieten

henk vroeg aan bas of ze een pen mocht lenen.

1. Geen aanhalingstekens
2. Wel aanhalingstekens

Bart riep ik ben echt boos tegen zijn docent.

1. Geen aanhalingstekens
2. Wel aanhalingstekens

Het jongetje vroeg aan zijn moeder:
'zijn we er bijna?'

1. Goed
2. Fout

Het vraagteken hoort binnen de aanhalingstekens. 

Dat is morgen, zei Gerrit.

1. Goed
2. Fout

Tijdens gym schreeuwde Kim: 'Wat doe jij nou'?

1. Goed
2. Fout

Regel: Als de zin eindigt met een citaat, komt de punt ...

1. binnen de aanhalingstekens
2. buiten de aanhalingstekens

In welke zin zijn de dubbele punt en aanhalingstekens juist geplaatst?

1. Ik vroeg: 'Kun je die vraag beantwoorden?'
2. Ik vroeg: 'Kun je de vraag beantwoorden'?
3. Ik vroeg: 'kun je die vraag beantwoorden?'
4. Ik vroeg 'Kun je die vraag beantwoorden'?

In welke zin zijn de dubbele punt en aanhalingstekens juist geplaatst?

1. 'Pieter,' zei Geert, 'loop eens door.'
2. 'Pieter', zei Geert, 'loop eens door.'
3. 'Pieter,' zei Geert, 'loop eens door'.
4. 'Pieter,' zei Geert, 'Loop eens door.'

Pieter De Groot ging vroeg naar bed.

1. Goed
2. Fout

Meneer van der Weerd is boos.

1. Goed
2. Fout

Klik op het woord dat je NIET met een hoofdletter schrijft

1. sinterklaas
2. april
3. pieter
4. noord-holland

Klik op het woord dat je WEL met een hoofdletter schrijft

1. maandag
2. westen
3. kerstmis
4. paasdag

Klik op het woord dat je NIET met een hoofdletter schrijft

1. julia
2. sinterklaas
3. pasen
4. december

Schema

Persoonsvorm? (andere tijd zetten)

Ja?  

TT = stam + t*

         VT = stam + te(n) of de(n) (t ex Kofschip)

Nee? 

't ex Kofschip / zo kort mogelijk

* Behalve bij 'ik' erbij of jij/je (als jij) erachter en gebiedende wijs

Die oude man uit Spanje (bestellen) het liefst iedere avond tapas.

1. bestelt
2. besteld

Denk je dat bol.com mijn pakje vandaag (thuisbezorgen)?

1. thuisbezorgt
2. thuisbezorgd

Mijn zus (arriveren) morgen in Spanje.

1. arriveert
2. arriveerd

Haar vliegtuig (landen) in Barcelona.

1. landt
2. land

Vorig weekend (kneden) mijn opa en ik dat deeg.

1. kneden
2. kneeden
3. kneedden
4. kneedde

Mijn vader heeft net de nieuwe iPhone (bestellen)

1. bestelt
2. besteld

De (uitrusten) man heeft weer zin om te voetballen.

1. uitgeruste
2. uitgerustte

Joost (worden) op de gang gezet, terwijl haar zus een pizza (bestellen).

1. wordt, bestelt
2. word, bestelt
3. wordt, besteld
4. word, besteld

Mijn moeder (bezorgen) een pakketje en mijn zus (behandelen) mij als stront.

1. bezorgt, behandeld
2. bezorgd, behandeld
3. bezorgt, behandelt
4. bezorgd, behandelt

Gisteren (aanvaarden) de buurman zijn (opleggen) straf.

1. aanvaarde, opgelegde
2. aanvaarde, opgelegte
3. aanvaardde, opgelegde
4. aanvaardde, opgelegte

Nog vragen?

Eer gisteren kocht ik tien duizend eieren.

Wil jij dat plan morgen ochtend uit voeren

Ga jij zo meteen mee naar de marathon wedstrijd?

Die lange afstandloper is langer dan vijf en twintig honden opgestapeld.

Iedereen in Zuid Spanje moet zijn geld op sparen.

Aan elkaar met koppelteken.

Aan elkaar zonder koppelteken.

theorie examen

foto etalage

Zuid Holland

auto aandelen

operatie assistent

interieur verzorger

Wat voor werkwoord?
De man BEZUINIGT op het vlees.

1. persoonsvorm tt
2. persoonvorm vt
3. voltooid deelwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Wat voor werkwoord?
Het NEERGESTORTE vliegtuig is van KLM.

1. persoonsvorm tt
2. persoonvorm vt
3. voltooid deelwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Wat voor werkwoord?
RENNEND ging de peuter naar school

1. infinitief
2. bijvoeglijk naamwoord
3. onvoltooid deelwoord
4. voltooid deelwoord

Nog vragen?