Unité 3 : herhaling grammaire ww -er, woorden clusteren, zinsvolgorde (1A, 19 mars)

La question du jour :
C'est quel jour aujourd'hui?
Tijdens het liedje: prends ton ordinateur, ton livre, ton cahier et un stylo.....
1 / 29
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

La question du jour :
C'est quel jour aujourd'hui?
Tijdens het liedje: prends ton ordinateur, ton livre, ton cahier et un stylo.....

Slide 1 - Slide

Les questions du jour :
1. C'est quel jour aujourd'hui?
2. Quelle est ta matière préférée?

Slide 2 - Slide

Unité 3: Après les cours

Les buts du jour:

Je kent de vormen van de regelmatige werkwoorden op -er. 
Je kan zinnen in de juiste volgorde plaatsen.

Programme:
1. Herhaling werkwoorden op -er
2. Woorden clusteren
3. Zinnen maken
4. Quizlet (indien tijd)


Quizlet 





Slide 3 - Slide

Wat zijn de regels bij werkwoorden op -er ?

Slide 4 - Mind map

Les verbes en -er 
(de werkwoorden op -er)
Stap 1: - er
Stap 2: + uitgang > e/es/e/ons/ez/ent

Leer deze regel en je kan alle werkwoorden die eindigen op -er vervoegen!

Slide 5 - Slide

Luc ... une fête. (donner)
A
donnes
B
donne
C
donnent
D
donnons

Slide 6 - Quiz

Les garçons ... le foot. (préférer)
A
préférez
B
préfère
C
préfèrent
D
préférons

Slide 7 - Quiz

Elle habitent aux Pays-Bas.
A
B

Slide 8 - Quiz

Tu termines tes devoirs.
A
B

Slide 9 - Quiz

Nous parlez néerlandais.
A
B

Slide 10 - Quiz

Elles ... le chocolat. (aimer)

Slide 11 - Open question

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :
stopwatch
00:00

Slide 12 - Slide

A. optreden

B. ontdekt worden

C. zin hebben om te 

A. zij  heeft
B. zij hebben
C.  men heeft
D.  jullie hebben
E. jij / je hebt
F. wij hebben
1.  nous  avons
2.  tu  as
3.  ils  ont
4.  on  a
5.  vous avez
6.  elle  a

Slide 13 - Drag question

Être = zijn
je suis = ik ben
tu es = jij bent
il est = hij is
elle est = zij is
nous sommes = wij zijn
vous êtes = jullie zijn, u bent
ils/elles sont = zij zijn

Slide 14 - Slide

être
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
                        sont
                         suis
                sommes
                         êtes
                           est
                            es

Slide 15 - Drag question

ik maak, doe
A
je fais
B
je fait
C
je faire

Slide 16 - Quiz

liever hebben
A
détester
B
préférer

Slide 17 - Quiz

een hekel hebben aan
A
détester
B
préférer
C
avoir une déteste

Slide 18 - Quiz

wat betekent: demander

Slide 19 - Open question

Wat betekent: geven

Slide 20 - Open question

Wat betekent: commencer

Slide 21 - Open question

Wat betekent: de rugzak

Slide 22 - Open question

Noem enkele schoolvakken in het Frans 

Slide 23 - Mind map


Woorden clusteren
Placer les mots dans la bonne rubrique


Comment ? Hoe ?
Travaillez seul(e)


Combien de temps ? Hoelang? 
10 minutes. Hierna:
Je controleert met je buur of jullie lijstjes overeenkomen.


Prêt ? Klaar?
Steek je hand op, dan krijg je van mij de volgende opdracht…

timer
10:00

Slide 24 - Slide

Zinsvolgorde in het Frans
In het Frans gebruik je altijd deze vaste zinsvolgorde: 

Onderwerp + gezegde        + lijdend voorwerp

Voorbeeld: Ik ben een docent.
Exemple: Je suis un prof.
Dit zijn alle werkwoorden in de zin.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link


Zinnen maken
Faire des phrases

Comment ? Hoe?
Travaillez à deux

Combien de temps ? Hoelang?
10-15 minutes

Prêt ? 
Deel je zinnen met je buur. Klopt alles? Verbeter als het nodig is! 


timer
12:00

Slide 27 - Slide


Les buts: 

Je kent de vormen van de regelmatige werkwoorden op -er.
Je kan zinnen in de juiste volgorde plaatsen.

Opdracht: 
Schrijf op een post-it je favoriete vak (hele zin!) en plak die op het bord als de bel gaat.
 


Slide 28 - Slide

SO apprendre 1 t/m 4 : 20 maart


Apprendre (leren): 
vocabulaire apprendre 1+ 2 + 4 en 3
grammatica apprendre 3 = (regelmatige werkwoorden) page 100+101

Slide 29 - Slide