1AB Unité 1 herhaling grammaire I

Bonjour !
  • Prends ton livre.

  • Prends ton ordinateur (=laptop).
1 / 18
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bonjour !
  • Prends ton livre.

  • Prends ton ordinateur (=laptop).

Slide 1 - Slide

Programme
  • Objectif: Je hebt het werkwoord être herhaald.

  • Annonce
  • Être herhalen: quizlet, herhaling informatie, exercices 8EF(G) 

Slide 2 - Slide

Être
  • Even kijken of het er nog in zit: quizlet.live 

Slide 3 - Slide

Être
  • Wat betekende être ook alweer? 

Slide 4 - Slide

Être: welke vormen zijn er?
  • Je
  • Tu
  • Il / elle
  • On
  • Nous
  • Vous
  • Ils / elles 

Slide 5 - Slide

Être: Welke vormen vallen op?
  • Je suis - Ik ben
  • Tu es - Jij bent
  • Il est, elle est - Hij is, zij is
  • On est - Wij zijn, men is
  • Nous sommes - Wij zijn
  • Vous êtes - Jullie zijn, U bent
  • Ils sont, elles sont - Zij zijn

Slide 6 - Slide

Être: Welke vormen vallen op?
  • Je suis - Ik ben
  • Tu es - Jij bent
  • Il est, elle est - Hij is, zij is
  • On est - Wij zijn, men is
  • Nous sommes - Wij zijn
  •  Vous êtes - Jullie zijn, U bent
  • Ils sont, elles sont - Zij zijn

Slide 7 - Slide

Let dus op:
  • Fransen hebben een voornaamwoord dat Nederlanders niet hebben: On (est) - Wij, Men 

  • Fransen hebben voor jullie en u 1 woord: vous (êtes)

  • Ook in het meervoud maken Fransen onderscheid tussen mannelijk en vrouwelijk: ils sont, elles sont

Slide 8 - Slide

Tot slot:
  • Het is / Dat is: C'est (ça + est) 

Slide 9 - Slide

Dus, opnieuw:
  • Quizlet live 

Slide 10 - Slide

Vul in de volgende zinnen de juiste vorm van être in:
  1. Je _____________ l'ami de Romain.
  2. Madame, vous _______________ où ?
  3. Romain et Ousmane ______________ des amis.
  4. Aurélie et moi, nous ______________ dans la même classe.
  5. Elles _______________ très sympas. 

Slide 11 - Slide

Vul in de volgende zinnen de juiste vorm van être in:
  1. Je suis l'ami de Romain.
  2. Madame, vous êtes où ?
  3. Romain et Ousmane sont des amis.
  4. Aurélie et moi, nous sommes dans la même classe.
  5. Elles sont très sympas. 

Slide 12 - Slide

Vul in de volgende zinnen de juiste vorm van être in:
  1. (Jij bent) ________________ l'ami de Clémence !
  2. (Zij is)_______________ une jolie fille.
  3. (Dat is)_____________ super !
  4. (Jullie zijn)______________ au collège.
  5. (Zij zijn) _______________ des garçons sympas.

Slide 13 - Slide

Vul in de volgende zinnen de juiste vorm van être in:
  1. (Jij bent) Tu es l'ami de Clémence !
  2. (Zij is) Elle est une jolie fille.
  3. (Dat is) C'est super !
  4. (Jullie zijn) Vous êtes au collège.
  5. (Zij zijn) Ils sont des garçons sympas.

Slide 14 - Slide

Au travail !
Quoi?
8EF(G), p. 43
Avec qui?
Individueel (& in stilte!)
Besoin d'aide?
Steek je hand op.
Temps?

Pourquoi?
Om être te herhalen.
Fini?
- Leer het werkwoord être uit je hoofd.
timer
1:00

Slide 15 - Slide

Programme
  • Objectif: Je hebt het werkwoord être herhaald.

  • Être herhalen: quizlet, herhaling informatie, exercices 8EF(G) - ✔

Slide 16 - Slide

Le prochain cours
  • Gaan we het SO bespreken.

  • Devoirs:
    - Leer voor je proefwerk.
    - Schrijf eventuele vragen op.

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide