ZH2 les 6

timer
3:00
  • Op je plek zitten.
  • Telefoon in het Zakkie.
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond.
  • Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui.
¡HOLA!        STARTKLAAR
1 / 24
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

timer
3:00
  • Op je plek zitten.
  • Telefoon in het Zakkie.
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond.
  • Schoolspullen op tafel: Boek, Chromebook, JdW-map, etui.
¡HOLA!        STARTKLAAR

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Días de la semana:

LUNES 
MARTES 
MIÉRCOLES
JUEVES
VIERNES
SÁBADO
DOMINGO

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vandaag doen we een SO op een speciale manier, we beginnen met...
1e ronde, 20 minuten – probeer zoveel mogelijk te antwoorden.

2e ronde, 10 minuten - pak je boeken en gebruik ze om je te helpen met de overige oefeningen die je niet hebt kunnen invullen.

3e stap is correctie en het samen invullen van de lege plekken.


Slide 3 - Slide

This item has no instructions

      Leerdoelen
  • HUISWERK 
  • HAY, SER, ESTAR
  • Quizlet.
  • Lezen en leren bz 22 en 23

Slide 4 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate
van beheersing te controleren.   

Checklist:
Het leerdoel is in leerlingentaal geformuleerd.
Het leerdoel is volgens de RTTI-methodiek geformuleerd.
Het leerdoel geeft een omschrijving van de context (inhoud).
Er wordt een werkwoord gebruikt in het leerdoel (gedrag).
De condities worden weergeven in het leerdoel (voorwaarden).
Er zijn succescriteria gekoppeld aan het leerdoel (norm)


Está en Francia, es muy bonita y hay muchos museos.
(Weet je welke stad is?)

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

HAY, SER OF ESTAR?
En París ......... muchos museos importantes
A
están
B
es
C
son
D
hay

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

SER, ESTAR OF HAY?
Madrid ................. en el centro de España.
A
es
B
hay
C
está
D
son

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

SER, HAY OF ESTAR?
México DF ....... la ciudad más poblada de habla hispana.
A
es
B
está
C
son
D
hay

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

WAAR IS PARIJS VANUIT DEN HAAG?
A
NORESTE
B
SUR
C
ESTE
D
SUROESTE

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

HOE ZEG JE NOORD IN HET SPAANS?
A
SUR
B
ESTE
C
NORTE
D
OESTE

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

                                                                  HAY

Hoeveel bruggen heeft Den Haag?  
                                                                   ¿Cuántos puentes hay en La Haya?
                                                                                                        Hay cerca de 289.

Wat is de menu vandaag? 
                                                                   ¿Qué hay en el menú de hoy?
                                          En el menú de hoy hay boquerones en vinagre.


Slide 11 - Slide

This item has no instructions

LOTERIJ... 206.891

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

gordo / flaco
fuerte / débil
sabroso / soso
paciente / impaciente
bonito / feo
amable / descortés
alegre / triste
divertido / aburrido
cansado / descansado

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

VOY VAS 
VA

VAMOS 
VAIS
VAN
MAAK EEN
PLAN VOOR HET WEEKEND.

Sábado voy al parque a patinar.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

es
hay
está
están
En la Haya .............. muchos parques.
Amsterdam..................... al Norte de La Haya.
Delft .............. una ciudad muy bonita.
Los Pirineos .............al Sur de Francia.
En Roma................. una fuente muy famosa, la Fontana
di Trevi

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Página 18, MI GRAMÁTICA A
Wat is infinitief vorm?
https://nl.wikipedia.org/wiki/Infinitief

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

¿Cuál es la forma correcta de decir 'voy a correr' en neerlandés?
A
Voy a correr
B
Ik ga rennen
C
Yo ir a correr
D
Ir a correr

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

¿Cómo se dice 'van a cantar' en neerlandés?
A
Gaan zingen
B
Zij gaat zingen
C
Gaat zingen
D
Ze gaan zingen

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

¿Cuál es la traducción correcta de 'vas a comer' al neerlandés?
A
Ik ga eten
B
Ga jij eten?
C
Jij gaat eten
D
Gaan eten

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

¿Cómo se dice 'vamos a viajar' en neerlandés?
A
Gaan reizen
B
Ga ik reis een
C
Jullie gaat reizen
D
We gaan reizen

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

ZH2 les 6

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Begrippen uit deze les...
Schrijf

Slide 22 - Open question

This item has no instructions

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Hasta el jueves que viene.
¡Hasta el próximo jueves!

Slide 24 - Slide

This item has no instructions