Communicatie deel 1

Communicatie (1)
1 / 30
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Communicatie (1)

Slide 1 - Slide

Waar denken jullie aan bij het woord communicatie?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Video

Het lezen van een informatiebrochure
Intakegesprek met een patient 
Chat in een groepsapp
Eenzijdige communicatie 
Tweezijdige communicatie 
Meerzijdige communicatie 

Slide 4 - Drag question

Oefening tekenen

Slide 5 - Slide

Wat is het verschil tussen verbale en non-verbale communicatie?

Slide 6 - Open question

Hints

Slide 7 - Slide

Noem verschillende manieren van non-verbaal communiceren

Slide 8 - Open question

In de communicatie heb je in de basis 3 kernbegrippen: zender - boodschap - ontvanger.
Jeroen legt aan Marloes de nieuwe protocollen uit.
Wie/wat is hier de zender, ontvanger, boodschap?

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Welke vorm van communiceren kennen we?
A
Direct en indirect
B
Eenzijdig en meervoudig
C
Chatten en praten
D
Groepsgesprekken en persoonlijke gesprekken

Slide 11 - Quiz

Wat is communicatie?
A
Het gebruiken van taal
B
Het interpreteren van een boodschap
C
Het overbrengen van informatie van de een naar de ander
D
Het begrijpen van een boodschap

Slide 12 - Quiz

Noem drie voorbeelden van non-verbale communicatie
A
Lachen, praten en knikken
B
Lachen, boos kijken en lesboek
C
Lachen, boos kijken en oogcontact

Slide 13 - Quiz

Verbale communicatie is het communiceren zonder woorden
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Noem drie voorbeelden van verbale communicatie
A
Praten, fluisteren en schreeuwen
B
Praten, logboek en e-mail
C
Boos kijken, praten en logboek

Slide 15 - Quiz

De arts hoort niet wat jij vraagt, omdat je vlak bij een piepende monitor staat. Er is sprake van...
A
Een communicatieprobleem
B
Communicatieruis
C
Een communicatiestoornis

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Soorten vragen
Wat voor soorten vragen ken je?

Slide 19 - Open question

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Had je dat niet wat subtieler aan kunnen pakken? is een
A
Suggestieve vraag
B
tegenvraag
C
Verduidelijkingsvraag
D
Confronterende vraag

Slide 27 - Quiz

Waarom vraag je dat? is een
A
Tegenvraag
B
Verduidelijkingsvraag

Slide 28 - Quiz

In de communicatie wordt vaak gesproken over OMA thuislaten. Waar staat deze afkorting voor?
A
oorzaken, manieren en adviezen
B
opnames, moetjes en aanvullingen
C
oplossingen, maatregelen en aanwijzingen
D
oordelen, meningen en aannames of ongevraagde adviezen

Slide 29 - Quiz

Een regel in de communicatie is dat je ANNA meeneemt in een goed gesprek. Waar staat de afkorting ANNA voor?
A
Altijd Noemen, Nooit Aanwijzen
B
Altijd Navragen, Niet zomaar Aannemen
C
Altijd Nemen, Niet Afgeven
D
Altijd Nagaan, Niet Afgaan

Slide 30 - Quiz