2.2 Ongelijkheid en emancipatie

2.2 Ongelijkheid en emancipatie
1 / 19
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2.2 Ongelijkheid en emancipatie

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
- Hoe werd in 1848 de 2e kamer gekozen?
- Hoe breidde het kiesrecht zich tussen 1848 en 1887  uit
- Hoe kwamen socialisten en confessionelen op voor hun rechten?

Slide 2 - Slide

Tweede kamer verkiezingen in 1848
- Censuskiesrecht: 
Alleen rijke mannen die een bepaalt bedrag aan belasting betalen mogen stemmen (ongeveer 11% vd bevolking).
- Districtenstelsel:
Ieder gebied kiest zijn eigen vertegenwoordiger. Elk district heeft een vertegenwoordiger in de 2e kamer.




Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Uitbreiding kiesrecht 1848-1887
Tussen 1850 en 1900 zaten er vooral Liberalen in het parlement.
Daarnaast bestonden er nog twee andere politieke stromingen 
  • socialisten: Zijn voor gelijkwaardigheid in de samenleving en zetten zich in voor betere werk- en leefomstandigheden.
  • confessionelen: Vinden godsdienst belangrijk bij het besturen van het land. De 2 grootste stromingen zijn de Protestanten en de Katholieken

Slide 5 - Slide

- Chaoutchouc artikel
  • 1887: Censuskiesrecht afgeschaft, meer geschikte mannen kregen kiesrecht, bv wanneer je een bepaald bedrag aan huur of inkomen had.
  • Het nieuwe grondwet artikel was dus  rekbaar als rubber en kond dus worden uitgebreid.
  • 1913: had 65% van de volwassenen mannen het kiesrecht.

Slide 6 - Slide

Socialisten en Confessionelen 
- Emancipatie


Slide 7 - Slide

Verzuiling
 In Nederland waren 4 zuilen:
  •  liberale
  • socialistische
  • katholieke 
  • protestantse 



Slide 8 - Slide

Schoolstrijd

Slide 9 - Slide

Wat is het censuskiesrecht?
A
Het systeem waarbij alleen mensen met een bepaald inkomen mogen stemmen.
B
Een systeem waarbij alle burgers boven een bepaalde leeftijd mogen stemmen.
C
Een systeem waarbij alleen mensen met een bepaalde religie mogen stemmen.
D
Een systeem waarbij alleen mensen met een bepaalde etniciteit mogen stemmen.

Slide 10 - Quiz

Wat is een belangrijk doel van socialisten?
A
Het vergroten van inkomensverschillen
B
Het versterken van economische segregatie
C
Het verminderen van sociale ongelijkheid
D
Het handhaven van klassenprivileges

Slide 11 - Quiz

Hoe wordt verzuiling gekenmerkt?
A
Door een uniforme en homogene samenleving.
B
Door de aanwezigheid van verschillende zuilen, zoals religieuze, politieke en sociale zuilen.
C
Door een gebrek aan diversiteit in opvattingen.
D
Door een sterke nadruk op individuele vrijheid.

Slide 12 - Quiz

Noem drie politieke stromingen die in Nederland voorkomen.
A
Liberalisme
B
Confessionalisme
C
Militarisme
D
Socialisme

Slide 13 - Quiz

Wat is een kenmerk van liberalisme?
A
Economische planning door de staat
B
Individuele vrijheid en verantwoordelijkheid
C
Autoritaire overheidscontrole
D
Collectieve gelijkheid

Slide 14 - Quiz

Wat is een voorbeeld van socialisme?
A
Privébezit van productiemiddelen
B
Sterke nadruk op individuele vrijheid
C
Vrije markteconomie zonder overheidsbemoeienis
D
De overheid die zorgt voor sociale voorzieningen

Slide 15 - Quiz

Wat is een kenmerk van confessonelen politieke ideen?
A
De nadruk op christelijke normen en waarden
B
De nadruk op seculiere principes
C
De focus op economische groei
D
De focus op individuele vrijheid

Slide 16 - Quiz

Hoe wordt verzuiling gekenmerkt?
A
Door de verdeling van de samenleving in zuilen
B
Door de afwezigheid van sociale groeperingen
C
Door een sterke eenheid en homogeniteit in de samenleving
D
Door een pluralistische benadering van de maatschappij

Slide 17 - Quiz

Wat was de belangrijkste kwestie tijdens de schoolstrijd?
A
Sociale voorzieningen
B
Taalonderwijs
C
Financiering van het bijzonder onderwijs
D
Infrastructuur

Slide 18 - Quiz

Welke politieke partijen speelden een rol in de schoolstrijd?
A
Socialisten en nationalisten
B
Feministen en pacifisten
C
Liberalen en confessionelen
D
Conservatieven en anarchisten

Slide 19 - Quiz