What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Dag 4
Thema 16 - Geld en werk
DISK 2024
1 / 13
next
Slide 1:
Slide
NT2
ISK
This lesson contains
13 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Thema 16 - Geld en werk
DISK 2024
Slide 1 - Slide
ieder(e)
dit woord gebruik je als je alle mensen, dieren of dingen bedoelt
elk(e)
zin
:
Ieder
kind heeft liefde nodig.
zin:
Iedere
zomer gaan wij op vakantie.
16
Slide 2 - Slide
iets
1) als je niet weet of wil zeggen waar het precies over gaat
zin
: ik ga
iets
voor mijn vriend kopen
2) een ding, zonder dat je weet wat
zin:
Anders nog
iets
lekkers?
3) niet veel, niet zo erg
zin:
we zijn
iets
te laat
zin:
Talia hoort
iets
.
17
Slide 3 - Slide
laag - lage
dicht bij de grond
tegenstelling: laag < -- >hoog
laag - lager - laagst
zin
:
Voor de bank staat een
lage
tafel.
18
Slide 4 - Slide
liever
1) als je iets fijner vindt dan iets anders
zin:
Ik heb
liever
Coca-Cola dan Pepsi.
zin:
Ik heb
liever
vakantie dan dat ik moet werken.
2)
vergrotende trap van 'graag' & 'lief'
graag - liever - het liefst
lief - liever - het liefst
zin:
Ik vind Kees
liever
dan Klaas.
19
Slide 5 - Slide
het
loon
het geld dat je krijgt voor het werk dat je doet
het salaris
meervoud: de lonen
zin:
Piet krijgt elke maand zijn
loon
op zijn bankrekening.
20
Slide 6 - Slide
het nettoloon
het loon nadat er geld voor de belasting vanaf is gehaald
(dit geld krijg je op je rekening /
dit is wat je kunt besteden)
Zin
Op mijn bankrekening wordt mijn
nettoloon
gestort.
meervoud: het nettoloon, de nettolonen
20
Slide 7 - Slide
Thema 16 - Geld en werk
DISK 2022
Slide 8 - Slide
Het woord "ieder" gebruiken we bij.....
16
A
mensen
B
dieren
C
dingen
Slide 9 - Quiz
Ik wil ... kopen,
maar ik weet nog niet wat.
17
Slide 10 - Open question
Wat is het tegenovergestelde van hoog?
18
Slide 11 - Open question
Wie is ... ? Je vader of je moeder?
19
Slide 12 - Open question
Wat betekent 'het loon'?
20
A
het salaris
B
Het geld dat je krijgt voor het werk dat je doet.
C
Het geld dat je voor de boodschappen betaalt.
D
Het zakgeld dat je van je moeder krijgt.
Slide 13 - Quiz
More lessons like this
Dag 4
May 2024
- Lesson with
13 slides
NT2
ISK
Dag 4
September 2024
- Lesson with
13 slides
NT2
ISK
Dag 4
September 2024
- Lesson with
13 slides
ANT2+
ISK
Dag 4
May 2024
- Lesson with
13 slides
ANT2+
ISK
Dag 4
May 2024
- Lesson with
13 slides
NT2
ISK
Dag 4
September 2024
- Lesson with
13 slides
NT2
ISK
Dag 4
September 2024
- Lesson with
14 slides
NT2
ISK
Dag 4
June 2024
- Lesson with
14 slides
NT2
ISK