inhalen week 3 en week 4

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • diagnostische toets
  • los (pronombres)posesivos pospuestos 
  • Vocabulario
  • repasar pretérito perfecto y 
  • repasar vocabulario
semana 4
1 / 26
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Buenos días
¿Qué vamos a hacer?
  • diagnostische toets
  • los (pronombres)posesivos pospuestos 
  • Vocabulario
  • repasar pretérito perfecto y 
  • repasar vocabulario
semana 4

Slide 1 - Slide

Leerdoelen

Slide 2 - Slide

Wat weet je nog van
bezittelijke
voornaamwoorden?

Slide 3 - Mind map

Bezittelijk vnw.

Slide 4 - Slide

Beklemtoonde bezittelijke voornaamwoorden
  • De bezittelijke voornaamwoorden staan altijd voor het zelfstandig naamwoord.
 Vb: Estos son mis zapatos. (Dit zijn mijn schoenen.)
De beklemtoonde bezittelijke voornaamwoorden staan achter het zelfstandig naamwoord en worden gebruikt om meer nadruk op de bezitter te leggen.
Vb: Eso no fue idea mía. (Dat was niet míjn idee/dat was geen idee van mij.)
De beklemtoonde bezittelijke voornaamwoorden kunnen ook zelfstandig gebruikt worden. De betekenis is dan “van mij, van jou, etc…..”
Vb: Es un error tuyo. (Het is een fout van jou.) ¿Mío? (van mij?) Sí, tuyo. (Ja, van jou.)
Er kan ook een lidwoord voor komen te staan. De betekenis is dan “de mijne, de jouwe, etc…..)
  Vb: ¿Son tuyos estos libros? – No, los míos están en la clase. (Zijn deze boeken van jou? Nee, de mijne liggen in het lokaal.)


Slide 5 - Slide

Beklemtoond bez. vnw.

Slide 6 - Slide

In welke situaties kun je dit bijvoorbeeld tegenkomen?

- In een B&B in Spanje wordt jullie je kamer aangewezen. 
Esta habitación es suya. (Deze kamer is van u)
Estas llaves son suyas. (Deze sleutels zijn van u)

- In de bus vraagt iemand of de tas van jou is.
Este bolso, ¿es tuyo? (Is deze tas van jou)
No, este es mío.(Nee, dit is de mijne.) 



Slide 7 - Slide

Beklemtoond bez. vnw.
UNOS EJEMPLOS
  • Este es mi cuaderno. (Dit is mijn schrift.)
  • Este cuaderno es mío. (Dit schrift is van mij.)
  • ¿De quién es esta mochila? Es mía. (Die is van mij).
  • ¿Estos libros son tuyos? (Zijn deze boeken van jou?)
  • No, son suyos. (Nee, die zijn van hem/haar.)
  • Estos son los míos. (Dit zijn de mijne.)

Slide 8 - Slide

A practicar
  1. Este cuaderno  es ________ (van jullie).
  2. Esta casa es ___________ (van ons)
  3. Este coche es __________ (van mij)
  4. Este es el ____________ (de jouwe)
  5. Estos chicles son ________ (van haar)
  6. Estas cosas son las _________ (de mijne)
  7. Estos dulces son _______ (van hen)

Slide 9 - Slide

Welk zinnetje komt uit welk liedje?
1. Solo esta noche eres mío, mío
2. Eres mía, mía, mía 
3. Porque sigues siendo mía (Mía)
4. Y ya tú sabe' que lo mío es tuyo, oh-oh-oh
5. No soy tuyo
6. Ahora quieres ser mía (oh, oh)
7. Porque soy tuyo, oh-oh-oh
8. Esta noche soy tuya, tuya
9. ni eres mía
La nueva escuela
Rosalía
Romeo Santos
Jerry Rivera y Yandel
Mora

Slide 10 - Slide

Solución
1. Solo esta noche eres mío, mío Rosalía
2. Eres mía, mía, mía Romeo Santos
3. Porque sigues siendo mía (Mía) Romeo Santos
4. Y ya tú sabe' que lo mío es tuyo, oh-oh-oh Mora
5. No soy tuyo  - La nueva escuela
6. Ahora quieres ser mía (oh, oh) Jerry Rivera y Yandel
7. Porque soy tuyo, oh-oh-oh Mora
8. esta noche soy tuya, tuya _ Rosalía
9. ni eres mía  La nueva escuela

Slide 11 - Slide

Vertaal de volgende zinnen. Gebruik de beklemtoonde bezittelijke voornaamwoorden en de woordenlijst
  1. De school is van mij.
  2. Het bed is van jullie
  3. De collega is van hem.
  4. De huishoudelijke klusjes zijn van ons.
  5. Het huiswerk is van jou.
  6. De fiets is van mij.
  7. De winkels zijn van u.

Slide 12 - Slide

Woordenlijst 3.5 dagelijkse bezigheden

Slide 13 - Slide

Leerdoelen

Slide 14 - Slide

Wat weet je nog van
de pretérito perfecto?

Slide 15 - Mind map

El pretérito perfecto.
Welke hulpwerkwoorden voor de voltooide tijd ken je in het Nederlands?
haber
(yo)
(tú) 
(él/ella/ud) 
(nosotros) 
(vosotros) 
(ellos/ellas/uds.) 
hebben, zijn
voltooid deelwoord
hablar --> hablado
comer --> comido
vivir --> vivido
he
has
ha
hemos
habéis
han

Slide 16 - Slide

  • Tussen de vorm van haber en het voltooid deelwoord mag niets komen te staan!
  • Persoonlijke voornaamwoorden staan voor de vorm van haber:
    vb: me he levantado temprano. - Ik ben vroeg opgestaan.
    vb: Lo ha comprado José. - Die heeft José gekocht. 

Slide 17 - Slide

onregelmatige vormen 
abrir
descubrir
hacer
poner
ver
decir
escribir
ir
ser
volver
morir
romper
pretérito perfecto
abierto
descubierto
hecho
puesto
visto
dicho
escrito
ido
sido
vuelto
muerto
roto

Slide 18 - Slide

¿Qué has hecho?

Slide 19 - Slide

¿Qué has hecho?
  1. Deze ochtend heb ik ontbeten en huiswerk gemaakt.
  2. Dit weekend heb ik  een vriend gebeld en ben ik uit geweest met vrienden.
  3. Deze week heb ik geappt en uitgerust.
  4. De laatste tijd heb ik gesport en gegamed.
  5. Vandaag heb ik tanden gepoetst en haren gekamd.
  6. Vanavond heb ik mijn rugzak klaargemaakt en voor school en ben ik naar bed gegaan.  

Slide 20 - Slide

Tiroteo
Y ahora quiero que vuelvas, como un niño, los findes
Desde que te has ido, no hacen gracia los chistes
Me he cortado el pelo, me he comprado otro tinte
Buscando a ver si encuentro alguna como tú en Tinder
Mi niña, eres la prota' de mis canciones tristes
No pue'o cerrar los ojos mientras te me desvistes
Tú dile a las demás que no me quedan más chicles
Solo te doy a ti el amor, es así de simple
Woh-oh-oh-oh, oh-oh-oh-oh

Marc seguí
Rauw Alejandro
Pol Granch

Slide 21 - Slide

Desde que he cumplido
catroce años...

Slide 22 - Mind map

Desde que
he ido al cole...

Slide 23 - Mind map

Leerdoelen
woordjes 
1.1, 1.3, 3.5

Slide 24 - Slide

A practicar
LA: pág. 53 ej. 7 y 8
LE: ej. 3.11, 3.18, 3.19
Invullen en leren woordenlijst 3.5

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide