CE GT_2015_TV1 (tekst 4)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 4

Vogelzang is net praten

In alinea 1 wordt het onderwerp van de tekst onder meer ingeleid door het
noemen van een aanleiding.

Op welke manier wordt het onderwerp nog meer ingeleid?
Dit gebeurt door:

1. de geschiedenis van het centrale onderwerp te schetsen.
2. een aspect van het centrale onderwerp te presenteren.
3. een samenvatting van het onderwerp vooraf te geven.
4. verschillende belangrijke meningen over het onderwerp te noemen.

In alinea 1 worden twee redenen genoemd waarom vogelzang
hartverwarmend is. Welke twee redenen zijn dat?

In de alinea’s 3 en 4 wordt gesproken over vocaal leren.

Welke drie groepen vogels kunnen vocaal leren, volgens de tekst?

Welk kopje geeft het beste de inhoud weer van de alinea’s 3 tot en met 5?

1. Alle dieren hebben een auditief vermogen
2. Alle dieren kennen een spraakvermogen
3. Spraak van mens en dier kent overeenkomsten
4. Spraak van mens en dier ontstaat instinctief

Wat is het verband tussen alinea 4 en alinea 5?

1. Alinea 4 en alinea 5 vormen een tegenstelling.
2. Alinea 4 en alinea 5 vormen samen een opsomming.
3. Alinea 5 geeft een voorbeeld bij wat er in alinea 4 staat.
4. Alinea 5 geeft het gevolg van wat er in alinea 4 staat.

Volgens de alinea’s 6 en 7 zijn er aanwijzingen dat er een parallel is
tussen zingende vogels en pratende mensen.

Welke twee aanwijzingen zijn dat?

Steve Pinker zegt volgens de tekst: “Vocaal leren is uitzonderlijk”. (regel 55)
Jarvis ondersteunt deze uitspraak.

Citeer de zin uit alinea 4 of uit alinea 5 waarmee Jarvis deze uitspraak
ondersteunt.

Welke zin geeft het beste de hoofdgedachte van deze tekst weer?

1. Alleen vogels beschikken net als mensen over een taalvermogen.
2. Auditief leren is onmisbaar voor het ontwikkelen van taalvermogen.
3. Er bestaan overeenkomsten in taalvermogen bij mensen en vogels.
4. Het taalvermogen bij dieren en mensen is genetisch bepaald in de cortex.

In deze tekst laat de schrijver enkele deskundigen aan het woord.

Op welke manier gaat hij om met hun uitspraken?

1. Hij gebruikt de uitspraken om meningen tegen te spreken.
2. Hij is het absoluut oneens met de uitspraken.
3. Hij komt op grond van de uitspraken tot een eigen mening.
4. Hij trekt de juistheid van de uitspraken in twijfel.