This lesson contains 39 slides, with interactive quizzes and text slides.
Regelmatige werkwoorden
op -ir
Finir, choisir, grandir, rougir, réfléchir, réussir, remplir
1. -ir eraf.
2. Goede uitgang achter stam
Finir
Je finis
Tu finis
Il/elle/on finit
Nous finissons
Vous finissez
Ils/elles finissent
1. Kies het juiste hww
2. Hele werkwoord -ir
3. -i achter voltooid deelwoord
Je ai fini
Tu as fini
Il/elle/on a fini
Nous avons fini
Vous avez fini
Ils/elles ont fini
Ik geef een cadeau.
Ik geef het.
Ken jij die voetballer?
Ik ken hem.
Stap 1: Zoek het lijdend voorwerp:
Je vais regarder le film.
Stap 2: Is het lijdend voorwerp mannelijk, vrouwelijk of meervoud?
Je vais regarder le film. mannelijk le
Stap 3: Staat er een heel werkwoord in de zin?
Ja? Je vais le regarder.
Heel ww eindigt op: -er, -ir of -re
(être/avoir/faire)
Je cherche les livres.
Nee? voor de persoonsvorm
Je les cherche.
Stap 4: Let op! le/la wordt l' voor klinker of stomme h. Les blijft hetzelfde!
Tu as cherché la fille? Tu l'as cherché?
J'ai fait les exercices. Je les ai fait.