spelling H1 (werkwoorden)

Spelling H1 - werkwoorden
1 / 13
next
Slide 1: Slide
BurgerschapsonderwijsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Spelling H1 - werkwoorden

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 4 - Slide

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Hij (geven) haar een mooi bos bloemen.
A
gaf
B
geevt
C
geeft
D
geefdt

Slide 5 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Mijn oma (verhuizen) naar een bejaardenhuis.
A
verhuisd
B
verhuizen
C
verhuist
D
verhuiz

Slide 6 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt
C
landde
D
landen

Slide 7 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Emma (verzenden) een e-mail.
A
verzend
B
verzendt
C
verzent
D
verzentd

Slide 8 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

(worden) jij morgen alweer 13 jaar?

A
wordt
B
wort
C
word
D
werd

Slide 9 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Het huis (branden) helemaal af.
A
brant
B
brand
C
brandde
D
brandt

Slide 10 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

Als u met u creditcard (betalen), moet u dit wel melden.
A
Betaald
B
Betaaldt
C
Betaalt
D
Betaal

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in deze zin?

(worden) je zus morgen 16 jaar?
A
wordt
B
wort
C
word
D
werd

Slide 12 - Quiz

Aan het werk!
- Maak opdracht 1, 2, 3, 4 en 5 in je schrift.

Dit moet morgen aan het eind van de les af zijn.




Slide 13 - Slide