This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
NEE, ik heb nog geen cijfers!
Slide 1 - Slide
Ik heb ook vakantie gehad!
Slide 2 - Slide
Goedemorgen!
Fijne vakantie gehad?
Denk nog even aan:
Slide 3 - Slide
Planning vandaag
Planning periode 5
Toets periode 5
Starten met Fictie begrippen
En NEE, ik heb nog geen cijfers!
Slide 4 - Slide
V3 - literaire begrippen
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Video
Wat is een open plek in een verhaal?
A
Een situatie die vragen bij de lezer oproept
B
Een situatie waarbij de plek heel belangrijk is.
C
Een situatie dat zich op een open plek afspeelt.
D
Een situatie die geen spanning oproept.
Slide 7 - Quiz
Een boek met een cliffhanger heeft een gesloten einde.
A
waar
B
niet waar
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Video
Wat is een thema van een verhaal?
A
een samenvatting van een verhaal
B
het genre
C
de onderliggende boodschap van het verhaal
D
een ultrakorte samenvatting in 1 zin
Slide 10 - Quiz
Wat is een motief in een verhaal?
A
een reden waarom iemand iets doet (bijvoorbeeld iemand vermoordt)
B
een steeds terugkerende gedachte of ander element dat daardoor betekenis krijgt
C
het onderwerp van een verhaal
D
de onderliggende gedachte van een verhaal
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Video
Noem een voorbeeld van ruimte
Slide 13 - Mind map
Slide 14 - Video
Ik-perspectief
Hij/zij-perspectief
Alwetend perspectief
Wisselend perspectief
Je weet niet wie het verhaal vertelt, het verhaal is in de hij/zij-vorm geschreven.
Meerdere personen krijgen het woord. Verteller is onderdeel van het verhaal.
De verteller staat boven het verhaal, hij doet niet mee. Je leest de beleving vanuit meerdere personages.
Je leest mee vanuit de hoofdpersoon. Je leest over zijn/haar gedachten en gevoelens.
Slide 15 - Drag question
Slide 16 - Video
Welke personages maken vaak een verandering door in een verhaal?
A
Alle personages
B
Hoofdpersonen
C
Bijfiguren
D
Ligt aan het boek
Slide 17 - Quiz
Slide 18 - Video
In een flashback...
A
...neemt de schrijver de lezer mee naar een gebeurtenis in het verleden.
B
...wordt er in een of twee zinnetjes teruggekeken naar het verleden.
C
...wordt er door de schrijver vooruit gekeken naar de toekomst.
D
...blijft de chronologie van het verhaal gelijk
Slide 19 - Quiz
Is er in de volgende zin sprake van tijdvertraging of tijdversnelling? De man haalde snel zijn pistool uit de band van zijn broek en stak zijn hoofd om het hoekje van de muur. Voordat zijn tegenstander het doorhad, had hij hem al neergeschoten.
A
tijdvertraging
B
tijdversnelling
Slide 20 - Quiz
'Zo stil ik kan, sluip ik met een sporttas vol kleren de trap af naar beneden. Het hout kraakt. Mijn hart klopt. Ik wil niemand wakker maken thuis. '
Waar is dit een voorbeeld van?
A
Tijdsprong
B
Tijdvertraging
C
Tijdversnelling
D
Vertelde tijd
Slide 21 - Quiz
Waarom gebruikt de schrijver soms tijdversnelling
A
om sneller klaar te zijn
B
om een oninteressant stuk over te slaan
C
om iets heel precies te beschrijven
D
om auto's harder te laten rijden.
Slide 22 - Quiz
roman
autobiografie
autobiografische roman
fictie
verhaal, innerlijk en ontwikkeling van hoofdpersoon
non-fictie
schrijver vertelt over zijn eigen leven
fictie
schrijver verwerkt gegevens uit zijn eigen leven zodat het echter lijkt
Slide 23 - Slide
Als er een stuk tijd in het verhaal wordt overgeslagen noem je dat een...
A
Tijdsprong
B
Tijdversnelling
C
Tijdvertraging
D
Tijdverdichting
Slide 24 - Quiz
Slide 25 - Video
wat is een antiheld?
A
een held op sokken
B
iemand die de held tegenwerkt
C
iemand die zelf de regie over zijn/ haar leven heeft
D
iemand die niet de regie over zijn/haar leven heeft