Lektion 3: A - Mode auf der Straße - Mode beschreiben

Herzlich Willkommen! 
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Herzlich Willkommen! 

Slide 1 - Slide

Lernziele
Am Ende der Woche kann ich...

  • ... Kleidung und Kleidungsstile beschreiben;
  • ... Adjektive und die Ein-Gruppe im 1. und 4. Fall richtig verwenden;
  • ... den Wortschatz zu Kleidung, Schuhe und Accessoires richtig verwenden.


Slide 2 - Slide

Themen
In deze lesson-up komen verschillende onderdelen (Themen) aan bod:
  1. woordenschat m.b.t. kleding, schoenen en accessoires, inclusief lidwoorden en meervoudsvormen
  2. beschrijven van kleding in de 1e en 4e naamval met bijvoeglijk naamwoord
  3. woordenschat m.b.t. kledingstijl en kenmerken (bijvoeglijk naamwoorden)

Slide 3 - Slide

Schritte
Per onderdeel (Thema) zetten we 3 stappen:
  1. de theorie (woordenboom, uitleg grammatica, theorie) - slide is blauw
  2. makkelijke oefening - slide is groen 
  3. verdiepende oefening  - slide is rood
 

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Meervoudsvormen
Let op meervoudsvormen. Er zijn 3 vormen die bij deze woorden vaak voorkomen:

1) Het meervoud krijgt een '-n'. Dat is bij woorden, die op een '-e' eindigen: bijna altijd vrouwelijke woorden --> eine Hose - zwei Hosen; eine Jacke - zwei Jacken; eine Bluse - zwei Blusen.
2) Het meervoud bij mannelijke woorden...
     ... krijgt een '-e'.  --> der Schuh: ein Schuh - zwei Schuhe;  ein Turnschuh - zwei Turnschuhe';
     ... krijgt een '-e' en een Umlaut --> der Strumpf - die Strümpfe; der Rock - die Röcke;
     ... verandert alleen het lidwoord maar niet het zelfstandig naamwoord 
          --> der Pullover - die Pullover; der Stiefel - die Stiefel; 
3) Het meervoud bij woorden uit het Engels krijgt een '-s' --> das T-Shirt - die T-Shirts; das Top - die Tops; der Sneaker - die Sneakers.

Slide 6 - Slide

Das hier sind....
A
ein Pullover und zwei Rocken.
B
eine Pullover und zwei Röcke.
C
ein Pullover und zwei Rocke.
D
ein Pullover und zwei Röcke.

Slide 7 - Quiz

Das hier sind....
A
zwei Strumpfhosen und zwei Kleider.
B
zwei Strumpfhosen und zwei Kleidung.
C
zwei Strumpfhosen und zwei Kleide.
D
zwei Strumpfhosen und zwei Kleede.

Slide 8 - Quiz

Das hier sind....
A
zwei Stiefeln, ein Blus und eine Jacke.
B
zwei Stiefer, ein Bluse und ein Jacke.
C
zwei Stiefel, eine Bluse und ein Jack.
D
zwei Stiefel, eine Bluse und eine Jacke.

Slide 9 - Quiz

Schrijf de zin op 'Das sind...' en beschrijf wat je hier ziet:

Slide 10 - Open question

Schrijf de zin op 'Das sind...' en beschrijf wat je hier ziet:

Slide 11 - Open question

Kleding beschrijven
Je kunt nu zeggen: 
Ein Kleid ist schick.

Maar wil je specifieker zijn om welke jurk het gaat of wil je de jurk nader beschrijven, dan kun je gebruik maken van bijvoeglijk naamwoorden, bijvoorbeeld:
Ein weißes Kleid ist schick.

--> Je voegt het woord 'weiß' (wit) toe als bijvoeglijk naamwoord. Als het zelfstandig naamwoord onzijdig is (das)  én 'ein' het lidwoord is, dan krijgt het bijvoeglijk naamwoord '-es'. De 's' uit 'das' (onzijdig) vind je dus weer terug in de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ('weißes').

Slide 12 - Slide

Kleding beschrijven
Dit kun je ook doen met  de zelfstandig naamwoorden van een ander geslacht: 
Eine graue Jacke ist schick. /  Schwarze Schuhe sind schick.
--> Als het zelfstandig naamwoord vrouwelijk (die)  of meervoud (eveneens die) is, dan krijgt het bijvoeglijk naamwoord '-e'. De 'e' uit 'die' (vrouwelijk / meervoud) vind je dus weer terug in de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ('graue' / 'schwarze') Let op: meervoud krijgt alleen een '-e' als er geen lidwoord voor staat (zie vb)!

Ein blauer Pullover ist schick.
--> Als het zelfstandig naamwoord onzijdig is (der) én 'ein' het lidwoord is, dan krijgt het bijvoeglijk naamwoord '-er'. De 'r' uit 'der' (mannelijk) vind je dus weer terug in de uitgang van het bijvoeglijk naamwoord ('blauer').

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Vertaal:
Een groene jas is mooi.
A
Eine grüne Jacke ist schön.
B
Ein grüne Jacke ist schön.
C
Ein grünes Jacke ist schön.
D
Ein grüner Jacke ist schön.

Slide 15 - Quiz

Vertaal:
Een witte jurk is sjiek.
A
Ein weiße Kleid ist schick.
B
Ein weißes Kleid ist schick.
C
Eine weiße Kleid ist schick.
D
Ein weißer Kleid ist schick.

Slide 16 - Quiz

Vertaal:
Witte schoenen zijn mooi.
A
Weißer Schuhe sind schön.
B
Weißes Schuhe sind schön.
C
Weiße Schuhe ist schön.
D
Weiße Schuhe sind schön.

Slide 17 - Quiz

Vertaal:
Een groene trui is mooi.
A
Ein grüner Pullover ist schön.
B
Eine grünes Pullover ist schön.
C
Eine grüne Pullover ist schön.
D
Eine grüner Pullover ist schön.

Slide 18 - Quiz

Ich und meine Kleidung
In de vorige voorbeelden is het zinsdeel met het kledingsstuk (bijv. 'ein grüner Pullover') altijd als onderwerp in de zin gebruikt. 

Maar in de zinnen waar het gaat om een persoon die iets draagt of iets graag wil - en dat iets is bijv. kleding - 'Ich trage eine weiße Hose.' of 'Ich möchte ein schwarzes Kleid.'   - dan is het zinsdeel met het kledingsstuk het lijdend voorwerp in de zin en staat het in de 4e naamval. 
!! In de 4e naamval verandert er niets, behalve bij de mannelijke zelfstandig naamwoorden. !! 

Zoals vorig jaar geleerd, wordt 'der' in de 4e naamval 'den': 'Der Mann ist nett.' 'Ich sehe den Mann' of: 'Ich sehe einen Mann.' Het bijvoeglijk naamwoord krijgt dezelfde uitgang, namelijk: '-en'.  
 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

dragen, willen, iets vinden
Ich finde ..... das rote Kleid (4e) sexy.
Er findet .... den schönen Pullover (4e) schick. 

Ich trage.... gerne schwarze Schuhe (4e).
Sie trägt .... einen blauen Rock (4e).

Ich möchte eine graue Jacke (4e).
Er möchte eine neue Hose (4e).

Slide 21 - Slide

sie - tragen - schwarz - Kleid

Slide 22 - Open question

ich - tragen - bequem - Pullover

Slide 23 - Open question

er - schön finden - grau - Schuhe

Slide 24 - Open question

Aufgaben dieser Woche
Diese Woche arbeitet ihr an...
- Paragraf A: 1 bis 14.
- Mein Wortschatz: 'Kledung, Schuhe und Accessoires'

Vor dem Unterricht am Donnerstag:
Aufgabe 1 bis zur 7 + mein Wortschatz

Slide 25 - Slide