werkwoorden in de verleden tijd deel 4

Werkwoorden in de verleden tijd, deel 4.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
SpellingBasisschoolGroep 7

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoorden in de verleden tijd, deel 4.

Slide 1 - Slide

Wat is de ik-vorm van het
werkwoord " bouwen" ?

Slide 2 - Mind map

Wat is de ik-vorm/stam van het
werkwoord "bonzen"?

Slide 3 - Mind map

Wat is de ik- vorm/stam van het
werkwoord "blozen"?

Slide 4 - Mind map

Wat is de ik-vorm/stam van het
werkwoord "blijven"?

Slide 5 - Mind map

Welke zin is foutloos geschreven?
A
Jij beantwoorde deze vraag goed.
B
De groep kwamen net aan op school.
C
ging jij meteen naar huis?
D
Ik hoestte in mijn elleboog.

Slide 6 - Quiz

Welke zin is foutloos in de verleden tijd geschreven?
A
Mijn opa blijfde dicht bij mij.
B
Ik wees naar het lekkere gebakje.
C
Wachten jullie straks bij de poort?
D
Geef jij mij de pindakaas even aan?

Slide 7 - Quiz

Welke zin is foutloos geschreven?
A
Wij verdiepten ons in het onderwerp.
B
De man vroeg aan oma de weg.
C
De dokter ontsmetten de wond.
D
Ik zagde de plank af.

Slide 8 - Quiz

Stappen
1. Lees de zin.
2. Zoek het onderwerp.
6. Zet de stappen in het schema en controleer.
3.Is het onderwerp enkelvoud of meervoud?
4. Haal de -en van het werkwoord. 
5. Zit de laatste letter in 'T KOFSCHIP?

Slide 9 - Slide

Zijn jullie er klaar voor?!

Slide 10 - Slide

opleiden(VT)
De man ....................de jongen ..........

Slide 11 - Open question

nablijven(VT)
De kind.................om 14.15 uur............

Slide 12 - Open question

worden (VT)
Het meisje....................rood toen ze de leuke jongen zag.

Slide 13 - Open question

Zwemmen(VT)
....................de zwemmer helemaal naar de overkant?

Slide 14 - Open question

GOED GEOEFEND!!!!

Slide 15 - Slide