2HI zet bij elkaar wat bij elkaar hoort formuleren H4
Ga rustig zitten. Leg je spullen op tafel.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Ga rustig zitten. Leg je spullen op tafel.
Slide 1 - Slide
Deze les
Lezen
Herhalen voorbeelden gebruiken
Uitleg ''zet bij elkaar wat bij elkaar hoort''
zelfstandig aan de slag
Afsluiten
Slide 2 - Slide
Lezen
timer
15:00
Geen leesboek bij je? Meld je dan bij mij
Slide 3 - Slide
Doel
* Je kunt voorbeelden gebruiken en toevoegen in teksten
Slide 4 - Slide
voorbeelden gebruiken
Een voorbeeld kun je aankondigen met een signaalwoord:
bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan, zo, neem nou, ...
Gebruik je getallen, wees dan zo concreet mogelijk.
Slide 5 - Slide
Voorbeeld gebruiken context
'We gingen naar de opticien om een nieuwe bril uit te zoeken. In de brillenwinkel was er veel keuze.'
Slide 6 - Slide
Voorbeelden gebruiken
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, als
Slide 7 - Slide
Schrijf voorbeelden bij deze zin:
Tijdens de vakantie heeft Lot ontzettend leuke dingen gedaan.
Slide 8 - Open question
Hoofdstuk 4 - Formuleren
We gaan leren hoe je aantrekkelijk kan formuleren.
Het leerdoel van deze les is:
Je leert aantrekkelijk te formuleren.
Je leert dat je woorden die bij elkaar horen, bij elkaar moet plaatsen.
Slide 9 - Slide
Het formuleren van een zin
Als je een zin verkeerd formuleert kan je soms verkeerd begrepen worden. Dat kan lastig zijn en soms ook vervelend.
Let goed op dat je de juiste woorden bij elkaar zet als je een zin formuleert.
Hierna een paar voorbeelden. Zien jullie welke zinnen beter geformuleerd zijn?
Slide 10 - Slide
a. Merel geeft de fles aan de baby die zij uit de magnetron haalt. b. Merel haalt de fles uit de magnetron en geeft deze aan de baby.
A
Zin a is beter
B
Ze zijn beide niet goed
C
Ze zijn beide goed
D
Zin b is beter
Slide 11 - Quiz
a. Mannen kiezen vaker dan vrouwen ijs als dessert.
b. Mannen kiezen vaker ijs dan vrouwen als dessert.
A
Ze zijn beide niet goed.
B
Zin a is beter.
C
Zin b is beter.
D
Ze zijn beide niet goed
Slide 12 - Quiz
Waarom?
Waarom is de ene zin beter dan de andere?
Hoe dat zit gaan we straks bekijken!
Slide 13 - Slide
De theorie
Bekijk straks het uitleg filmpje online
Vijf tips!
Zet geen lange bijvoeglijke bepaling voor een zelfstandig naamwoord.
Zet het onderwerp en het gezegde zo dicht mogelijk bij elkaar. Gebruik in lange zinnen dus liever maar en want dan omdat en hoewel, want na want en maar staan onderwerp en persoonsvorm naast elkaar.
Zet de andere werkwoorden van het gezegde dicht bij de persoonsvorm.
Zet bijzinnen die een voorwaarde aangeven, bij het zinsdeel waar ze bij horen.
Splits scheidbare werkwoorden niet als dat niet nodig is.
Slide 14 - Slide
We gaan kijken of jullie het snappen! Welke zin is beter en waarom?
1. Tim heeft een waakzame en een hele grote hond.
2. Tim heeft een waakzame hond die heel groot is.
Slide 15 - Open question
Welke zin is beter en waarom? 1. Mijn zus gaat binnenkort trouwen, maar ze heeft nog geen trouwjurk gekocht. 2. Mijn zus gaat binnenkort trouwen, hoewel ze nog geen trouwjurk gekocht heeft.
Slide 16 - Open question
Welke zin is beter en waarom? 1. Een patiënt kan wegens gebrek aan medicijnen veel zieker worden. 2. Een patiënt kan veel zieker worden wegens gebrek aan medicijnen.
Slide 17 - Open question
Aan de slag
Je gaat online maken: Formuleren H3 en H4
Je volgt je eigen leerlijn. Je maakt dus de opdrachten die jij volgens de methode moet maken.
Klaar? Werk aan woordenschat
Slide 18 - Slide
Vertel in je eigen woorden wat je vandaag hebt geleerd.
timer
1:00
Slide 19 - Open question
Hier heb ik nog extra uitleg over nodig
Over formuleren H4
Over formuleren H3
Over formuleren H3 en H4
Hoe ik de persoonsvorm en het gezegde vind in een zin.
Ik heb geen extra uitleg meer nodig.
Slide 20 - Poll
Einde les!
Je mag je tas inpakken. Vergeet je stoel niet aan te schuiven.