La classe du 18 mai Havo 2

Exemple du test de fin d'année
1 je maakt deze voorbeeldtoets ALLEEN en IN STILTE.
2 je maakt de oefeningen op een los vel + schrijft de hele zinnen op. 
3 je levert je antwoorden in a/h einde. 
2 lukt het niet, dan mag je je boek gebruiken en onder GRAMMATICA 
(pag. 161-166 Boek A, pag. 150-157 Boek B) opzoeken.

Resultaat: doe je dit aandachtig, dan ken je nu alle grammatica.
We doen hierna nog 2 grammatica-onderwerpen (niet nieuw)
1 / 10
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

Exemple du test de fin d'année
1 je maakt deze voorbeeldtoets ALLEEN en IN STILTE.
2 je maakt de oefeningen op een los vel + schrijft de hele zinnen op. 
3 je levert je antwoorden in a/h einde. 
2 lukt het niet, dan mag je je boek gebruiken en onder GRAMMATICA 
(pag. 161-166 Boek A, pag. 150-157 Boek B) opzoeken.

Resultaat: doe je dit aandachtig, dan ken je nu alle grammatica.
We doen hierna nog 2 grammatica-onderwerpen (niet nieuw)

Slide 1 - Slide

Le présent
Vul de goede vorm van avoir in.
1. Est-ce que tu ….. deux chiens?
2. Il …... quel âge?
3. Est-ce que les chiens ….... un nom?
4. Ton chien Bruno …... une très belle couleur.






Slide 2 - Slide

Le passé composé
Vul de passé composé in.
J’…….....… avec une nouvelle fille (parler).
Comment tu ………........... ce chien? (trouver)
Ils ……….........… le livre à l’école (chercher).
Paul et Marc ……………...…………  Nathalie (rencontrer).

Slide 3 - Slide

Bezittelijk vnw
Welke 3 vertalingen zijn er voor ‘Mijn’?
 Welke 2 vertalingen zijn er voor ‘Onze’?
Welke 3 vertalingen zijn er voor ‘Jouw’?
 Welke 2 vertalingen zijn er ‘Jullie’?
Vul het woord tussen haakjes in.
1. Qui est …..... soeur? (jouw)
2. Isabella est …..... amie. (mijn)
3. .......… parents sont très gentils. (onze)

Slide 4 - Slide

Verbes en - er: geef de présent 
Elle ne ….....….. pas, elle va en bus. (lopen)
Elisa …….....… son livre. (zoeken)
Zoé et Manouk ….......….. souvent. (kletsen)
Nous ……….......… dans la même ville. (wonen)

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijk nw
1. La piscine est ....… (blauw)
2. Les lunettes sont ….......... (zwart)
3. C’est un t-shirt ............… (groen)
4. Les filles sont …............... (tevreden)
Zet het bijvoeglijk naamwoord op de juiste plaats
Noir  Le ________ chat __________
Petit  Le __________ frère ___________
Formidable  La __________ classe ____________


Slide 6 - Slide

Pouvoir et vouloir
Vul de juiste vorm van het werkwoord Vouloir in.
1. Qu’est-ce que vous ….....….. faire?
2. Nous ….......…… danser toute la nuit.
3. Moi, je …...........…. faire la fête.
Vul de juiste vorm van het werkwoord Pouvoir in.
1. Tu …........….. regarder le journal télévisé?
2. Ils …..............….. montrer un reportage intéressant sur un hôpital moderne.
3. Louise ……......….. regarder.


Slide 7 - Slide

Aanwijzend vnw: ce, cet, cette, ces
Vervang het lidwoord door een aanwijzend voornaamwoord. 
1. Les spécialités _______________________________
2. L’animal (m) __________________________________
3. La viande _____________________________________
Vul het juiste aanwijzend voornaamwoord in. Kies uit: ce, cet, cette of ces.
1. _______________ coir, nos voisins viennent manger.
2. Ils apportent toujours des macarons. ______ petits gâteaux sont délicieux!
3. ________________________ après-midi, c’est un après-midi de préparation.


Slide 8 - Slide

Klaar? 
Ga verder met de tekst  'Portables interdits'
(je maakte al eens een begin)

Je probeert alle vragen af te hebben 
aan het einde van het uur. 

Slide 9 - Slide

Eindtest in laatste proefwerkweek
- chap 4 (= chap 1 t/m 3 herhaling)
- vocab. chap 1-3 + phrases clés pag. 167-168
- van chap 5 de grammaire (NIEUW)
(ontkenning + vragen stellen en de oefeningen daarbij)
- ww op -er + avoir, être, faire, aller, pouvoir, vouloir
in 2 tijden (présent en passé composé)
CIJFER 4

Slide 10 - Slide