Welke rollen komen voor in het communicatieproces?
A
Sociaal, emotioneel, cognitief
B
Coderen, decoderen, feedback
C
Medium, informatiedrager, overdrach
D
Zender, boodschap, ontvanger
Slide 2 - Quiz
Wat zijn voorbeelden van tweezijdige communicatie?
A
Een folder met informatie over de kinderopvang
B
Een gesprek in de pauze met een collega
C
Een briefje dat uitgaat naar ouders/verzorgers om mee te helpen
D
Een vaktijdschrift
Slide 3 - Quiz
Wat is het verschil tussen verbale en non-verbale communicatie?
A
Bij verbale comm wordt er niet gebruik gemaakt van woorden om info over te brengen en bij non-verbale comm wordt er wel gebruik gemaakt van woorden om info over te brengen.
B
Bij verbale comm wordt dmv woorden en mondeling/schriftelijk info overgebracht en bij non-verbale comm wordt door alleen woorden info overgebracht.
C
Bij verbale comm wordt er gebruik gemaakt van woorden om info over te brengen en bij non-verbale comm wordt er niet gebruik gemaakt van woorden om informatie over te brengen.
D
Bij verbale comm wordt er niet gebruik gemaakt van woorden om info over te brengen en bij non-verbale comm wordt doormiddel van woorden en mondeling/schriftelijk info overgebracht.
Slide 4 - Quiz
Wat is geen non-verbale feedback?
A
Door 'a-ha' te zeggen
B
Door je wenkbrauwen te fronzen
C
Door te knikken met je hoofd
D
Door een duim op te steken
Slide 5 - Quiz
Intieme zone, persoonlijke zone, sociale zone, publieke zone zijn de verschillende zones waarin mensen contact zoeken
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quiz
De intieme zone is de afstand tot 45 cm om iemand heen waarbinnen lichamelijk contact mogelijk is en je vertrouwelijk met elkaar omgaat.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 7 - Quiz
We spreken van effectieve communicatie als de zender en ontvanger actief betrokken zijn en de boodschap overkomt zoals de zender bedoelt.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 8 - Quiz
Wat is tweezijdige communicatie?
A
Wel de mogelijkheid te reageren op wat de ander zegt
B
Als je niet kan reageren op wat de ander zegt
C
Je leest een krant
D
Je kijkt een film
Slide 9 - Quiz
Welke manier van non verbale communicatie heb je?
A
Lichaamshouding
B
Uiten met woorden
Slide 10 - Quiz
Wat is geen non-verbale communicatie?
A
Gesprek met anderen
B
Oogcontact
C
Gebaren
Slide 11 - Quiz
Diversiteit vergroot niet het risico van misverstanden in de communicatie
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Wat is het belangrijkste doel van het naleven van de beroepscode voor pedagogisch werkers in de kinderopvang?
A
Het beperken van de vrijheid van de werknemer.
B
Het handhaven van strikte regels en voorschriften.
C
Het waarborgen van professioneel en passend gedrag in de werkomgeving.
D
Het bevorderen van competitie tussen werknemers.
Slide 13 - Quiz
Wat is een cruciale stap om ervoor te zorgen dat empathie tot uiting komt in je interacties, vooral bij het luisteren naar een kind?
A
Actief luisteren en reflecteren op de gevoelens van het kind.
B
Het kind snel van advies voorzien om het probleem op te lossen.
C
Minimale aandacht besteden aan de emoties van het kind.
D
Het kind bekritiseren voor zijn of haar gevoelens.
Slide 14 - Quiz
Wat is een essentiële stap bij het bewaken van je eigen grenzen, vooral in interacties met anderen?
A
Boos en agressief reageren wanneer iemand je grenzen overschrijdt.
B
Zich volledig terugtrekken en mokken zonder enige communicatie.
C
Op een rustige en zelfverzekerde manier aangeven waar je grenzen liggen.
D
De ander volledig veroordelen en afwijzen voor het overschrijden van je grenzen.
Slide 15 - Quiz
Wat is hetgeen dat je van jezelf hebt opgebouwd door alles wat je hebt waargenomen en ervaren. Dit kan meer positief en meer negatief zijn.
A
Zelfbeeld
B
Ideaalbeeld
C
Persoonlijkheid
D
Zelfkennis
Slide 16 - Quiz
Hoe is je zelfbeeld als er een groot verschil is tussen je ideaalbeeld en je zelfbeeld?
A
Dan heb je een gemiddeld zelfbeeld
B
Dan heb je een negatief zelfbeeld
C
Dan heb je een positief zelfbeeld
Slide 17 - Quiz
Verbind de juiste begrippen bij de juiste omschrijving.
Ideaal beeld
Het beeld van hoe jij graag zou willen zijn.
Het totaal aan eigenschappen dat jou kenmerkt,
waardoor jij verschilt van andere mensen.
Het beeld dat je van jezelf hebt opgebouwd door alles wat je hebt waargenomen en ervaren. Dit beeld kan meer positief en meer negatief zijn.
Een juist én compleet beeld van jezelf. Je weet wie en wat je bent, je weet wat je sterke en minder sterke kanten zijn.
Persoonlijkheid
Zelfbeeld
Zelfkennis
Slide 18 - Drag question
Wat houdt reflecteren in?
A
Vanuit een lerende houding kijk je terug op jouw handelen
B
Wat het verschil is in de houding van verschillende personen
C
Wat je mening is over andere mensen of de houding van andere mensen
Slide 19 - Quiz
Welke twee vormen van reflecteren zijn er?
A
Reflecteren op persoonlijk functioneren & beroepsmatig handelen
B
Reflecteren op beroepsmatig handelen & zelfbeeld
C
Reflecteren op persoonlijk functioneren & methodisch werken
Slide 20 - Quiz
Wat is een geschikte manier van reflecteren ?
A
Planning maken
B
Complimenten geven aan andere
C
Dagboek bijhouden
Slide 21 - Quiz
Wat is het belangrijkste doel van het evalueren van een project of proces?
A
Bedenken van leerdoelen
B
Verbeteren van leerdoelen
C
Verbeteren van prestaties en resultaten
D
Vaststellen van tips
Slide 22 - Quiz
Wat is de juiste volgorde van stappen bij evaluatie?