Met een voegwoord worden 2 of meer zinnen (hoofd- en/of bijzinnen) aan elkaar geplakt. De samengestelde zin bevat daarna 2 persoonsvormen.
Nevenschikkende voegwoord:
Voegwoord dat ervoor zorgt dat er 2 hoofdzinnen worden gecombineerd.
Ik heb morgen een afspraak bij de tandarts en ik moet morgen om 20 uur trainen.
Onderschikkend voegwoord:
Voegwoord dat ervoor zorgt dat er een hoofd- en een bijzin wordt gecombineerd.
Omdat ik morgen om 20 uur moet trainen, maak ik daarvoor alvast mijn huiswerk.