Vul in: le, la, l' les of du, de la, de l', des of de / d'.
1. Vous avez ....... argent?
2. Tu aimes ....... fromage?
3. Ils n'achètent pas ....... jouets.
Vertaal en vul ook de juiste vorm van het delend lidwoord (du, de la, de l', des, de of d') in of het bepaald lidwoord (le, la, l' of les)
1. Zij drinkt (
boire > boit) geen water (
m).
2. Wij kopen (acheter) olijfolie (m).
3. Ik ben dol (adorer) op koffie (m).
4. Ik heb (avoir) veel appels (mv).