oefentoets spelling en grammatica havo

Welkom
  • Oefenen grammatica en spelling H2 (in LessonUp)
  •  Individuele oefentoets grammatica H4 (op papier)
  • Klassikaal nakijken
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom
  • Oefenen grammatica en spelling H2 (in LessonUp)
  •  Individuele oefentoets grammatica H4 (op papier)
  • Klassikaal nakijken

Slide 1 - Slide

Werkwijze
  • Ga naar LessonUp.com en vul de code in.
  • Je kunt nu zelf de vragen beantwoorden.
  • Antwoorden komen op het bord, maar wel anoniem.
  • Meerkeuze vragen hebben een timer. 

  • Maak de vragen INDIVIDUEEL en IN STILTE.
  • We bespreken de antwoorden.

Slide 2 - Slide

Welk woord is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Schiphol
B
Thomas
C
meest
D
uitgang

Slide 3 - Quiz

Welk lidwoord komt altijd voor een enkelvoudig verkleinwoord te staan?

Slide 4 - Open question

Zet een passend bijvoeglijk naamwoord voor: ontdekking

Slide 5 - Mind map

In welke zin doet iemand iets?
A
Deze broek zit veel te strak.
B
Wij zijn onderweg naar Duitsland.
C
De muis van de computer werkt niet.
D
Alle stoelen in dit lokaal wiebelen.

Slide 6 - Quiz

In welke zin gebeurt er iets?
A
Alex weigerde zijn huiswerk te maken.
B
De leeuwen vochten wild met elkaar.
C
De verf op de muren droogde snel op.
D
Mijn zusje pakt altijd mijn spullen af.

Slide 7 - Quiz

Typ alle ww uit de zin over:

Ik maak graag verre reizen, maar ik reis ook wel eens binnen Europa.

Slide 8 - Open question

Voeg de juiste hoofdletters en leestekens toe:

mijn lieve schattige oma gaat elke zaterdag naar de aldi

Slide 9 - Open question

Voeg de juiste hoofdletters en leestekens toe:

's middags gaan we oa de film frozen kijken

Slide 10 - Open question

Vul het juiste ww in in de tegenwoordige tijd:

..... (branden) die kaars nou nog steeds niet?

Slide 11 - Open question

Vul het juiste ww in in de tegenwoordige tijd:

.... (hangen) je jas op!

Slide 12 - Open question

Geef de persoon, het getal en de tijd bij:

Jullie verrassen mij.

Slide 13 - Open question

Geef de persoon, het getal en de tijd bij:

Merel wordt moeder.

Slide 14 - Open question

De volgende vragen maak je:
  • Individueel
  • In stilte
  • In je schrift

Slide 15 - Slide

Noteer ALLE werkwoorden uit onderstaande zinnen en schrijf op welke werkwoordsvorm dit is (persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord).

1. Zullen we morgen naar de bioscoop gaan?
 
2. Dit kan jij makkelijk afkrijgen deze les.

3. Simone wordt al jaren gepest door haar broertje.

Slide 16 - Slide

Noteer uit onderstaande zinnen het onderwerp, de persoonsvorm en het werkwoordelijk gezegde. 

1. Je moet nooit op zaterdag naar de supermarkt gaan.
 
2. Ik wil niks te maken hebben met jou!

3. Waarom ruimen jullie je spullen niet op?

Slide 17 - Slide

Breidt de onderstaande zinnen uit met 2 zinsdelen (Met wie? /Wanneer? /Waar?).


1. Fatima voetbalt
 
2. De walvissen zwemmen

Slide 18 - Slide

Verdeel onderstaande zinnen in zinsdelen.


1. Vorige week heb ik een nieuwe fiets gekregen.

2. Lotte en Jasmijn vergeten altijd hun spullen.

Slide 19 - Slide


1. Zullen: pv, gaan: inf.
Zullen we morgen naar de bioscoop gaan?

2. Kan: pv, afkrijgen: inf
 Dit kan jij makkelijk afkrijgen deze les.

3. Wordt: pv, gepest: vtd
Simone wordt al jaren gepest door haar broertje.

Slide 20 - Slide


1. ow: Je, pv: moet, wwg: moet gaan
Je moet nooit op zaterdag naar de supermarkt gaan.

2. ow: Ik, pv: wil, wwg: wil te maken hebben
Ik wil niks te maken hebben met jou!

3. ow: jullie, pv: ruimen op, wwg: ruimen op
Waarom ruimen jullie je spullen niet op?

Slide 21 - Slide


1. /Vorige week/ heb /ik /een nieuwe fiets/ gekregen./

2. /Lotte en Jasmijn /vergeten /altijd/ hun spullen./

Slide 22 - Slide

Welk onderdeel vind je nog lastig?

Slide 23 - Mind map

Toetsstof
  • H2.1 Grammatica: zelfstandig naamwoord en lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, werkwoord. (Blz. 35 t/m 38)
  • H2.2 Spelling: werkwoord vervoegen (schema getal, persoon, tijd) en persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, hoofdletters en kleine letters, punt, vraagteken, uitroepteken, komma en dubbele punt. (Blz. 40 t/m 45)
  • H4.1 Grammatica: werkwoord en werkwoordsvormen (persoonsvorm, infinitief, voltooid deelwoord), persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde, onderwerp, zin en zinsdeel en zinsdelen herkennen (bouwplan van een zin hoeft niet). (89 t/m 97)

Slide 24 - Slide