1HV Nederlands herhalingsles

Zakelijk lezen
Herhaling van 4.1 t/m 4.3 
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Zakelijk lezen
Herhaling van 4.1 t/m 4.3 

Slide 1 - Slide

Zakelijke teksten 
Teksten die feitelijke informatie geven over de werkelijkheid,
Krantenartikelen, verslagen van voetbalwedstrijden, documentaires over de Tweede Wereldoorlog, biologieboeken en de atlas noemen we zakelijke teksten.

Slide 2 - Slide

Titel, ondertitel en tussenkopjes
De titel is de naam van een tekst. Boeken, verhalen en artikelen hebben een titel. Je vindt de titel boven de tekst. 
Zakelijke/informatieve titel vertelt precies waar de tekst over gaat.
Spannende/nieuwsgierig makende titel: raadselachtig, zodat je de tekst wilt lezen.
Ondertitel: Geeft extra uitleg over de titel
Tussenkop: Korte kopjes boven delen van de tekst

Slide 3 - Slide

Een titel die precies vertelt waar de tekst over gaat is
A
Een zakelijke titel
B
Een informatieve titel
C
Een spannende titel
D
Een nieuwsgierig makende titel

Slide 4 - Quiz

Een zin of een regel?
Een regel is een reeks woorden die op één horizontale lijn achter elkaar staan. Een regel loopt van de linkerkantlijn tot de rechterkantlijn.
Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt of een ander leesteken (vraagteken, uitroepteken, drie puntjes et cetera). 

Een alinea bestaat uit een aantal zinnen die bij elkaar horen. Een nieuwe alinea begint altijd op een nieuwe regel en wordt soms voorafgegaan door een witregel 

Slide 5 - Slide

Een reeks woorden die op één horizontale lijn achter elkaar staan noem je
A
een zin
B
een regel
C
een alinea
D
een witregel

Slide 6 - Quiz

Leesdoelen
Verkennend lezen: je wilt weten wat voor tekst je voor je hebt
Zoekend lezen: je bent op zoek naar informatie
Grondig lezen (ook wel begrijpend of intensief lezen): je wilt de inhoud begrijpen
Studerend lezen: je wilt de inhoud onthouden

Slide 7 - Slide

Onderwerp en hoofdgedachte
Het antwoord op de vraag ‘Waar gaat deze tekst over?’ noemen we het onderwerp. Je kunt het onderwerp van een tekst bijna altijd in één woord (of een paar woorden) samenvatten. 
 Een deelonderwerp is het onderwerp van een alinea, dit gaat dus over een deel van de tekst
De hoofdgedachte beschrijft in één zin wat de schrijver van de tekst jou duidelijk wil maken.

Slide 8 - Slide

Ik wil graag het adres van iemand vinden. Welke strategie gebruik ik?
A
Grondig lezen
B
Studerend lezen
C
Verkennend lezen
D
Zoekend lezen

Slide 9 - Quiz

De kernzin
De kernzin is de belangrijkste zin van een alinea. Het onderwerp van de alinea staat er namelijk in. Vaak staat de kernzin aan het begin van de alinea (1e of 2e regel). De rest van de alinea is dan een toelichting op de kernzin. 
 Soms staat de kernzin aan het einde van een alinea. Deze zin bevat dan een samenvatting of conclusie.
 Sommige alinea’s hebben geen kernzin. Ze bestaan uit gelijke delen, bijvoorbeeld in een opsomming.

Slide 10 - Slide

Tekstopbouw
Een tekst bestaat vaak uit een inleiding, kern en slot.
In de inleiding word je nieuwsgierig gemaakt of krijg je al wat informatie over het tekstonderwerp.
Het middenstuk/kern is het belangrijkste deel van de tekst, want hier wordt uitgebreid informatie over het onderwerp gegeven.
Het slot rondt de tekst af. Dit gebeurt meestal met een samenvatting of conclusie. 

Slide 11 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden zijn woorden die verwijzen naar andere woorden (of woordgroepen of zinnen) in dezelfde tekst. Ze komen in de plaats van deze woorden om herhaling te voorkomen en om de tekst vlotter te maken. 
Voorbeeld: Ik raad je aan om je boek zelf te kaften: het moet een jaar lang netjes blijven.

Slide 12 - Slide

Welk woord is het verwijswoord in de volgende zin:
Zullen we naar het strand fietsen? Nee, dat heb ik gisteren ook al gedaan.
A
Nee
B
Dat
C
Ook
D
Al

Slide 13 - Quiz