les 25 okt

Welcome class!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welcome class!

Slide 1 - Slide

Planning
- Voorstellen
- Grammar unit 1 & 2
- Quiz!

Slide 2 - Slide

Who am I?
- Mevrouw Weerman
- 22 jaar
- Lerarenopleiding Engels
- Den Haag
- Muziek, zingen

Slide 3 - Slide

Grammar Unit 1:
Present Simple
Altijd, nooit of regelmatig
(always, never, often, usually, regularly, sometimes, hardly ever)

Voorbeelden:
I like him
She doesn't like that book
Do we like school?




Slide 4 - Slide

Grammar Unit 1:
Present Simple
Het hele werkwoord, SHIT-rule (he/she/it) voeg je er een -s aan toe!
Voorbeelden:
(to try) He tries out his new phone
(to fly) She flies to Europe

+ onregelmatige werkwoorden
do, go, have, be




Slide 5 - Slide

Grammar Unit 1:
Possessive ('s/s'/of)
's of ' achter een woord om aan te geven van wie iets is.
Enkelvoud: -'s
Meervouw: eindigt het woord op as = '
Eindigt het niet op s= 's

Voorbeelden:
Peter's cat
Those girls' cat
Old people's cat

Slide 6 - Slide

Grammar Unit 1:
Possessive ('s/s'/of)
Dingen, plaatsen of landen: ... of ...

Voorbeelden:
The back of the car
The city of Dublin

Slide 7 - Slide

Grammar Unit 1:
Conjunctions
Twee delen van een zin met elkaar te verbinden
De bekendste: and, or, but
Voorbeelden:
I love Laura and my pony.
Whom do you love the most? Laura or your pony?
I know you love your pony, but you need to sell it. We need the money.

Slide 8 - Slide

Grammar Unit 1:
Future (will/shall)
Iets gaat in de toekomst gaat gebeuren
(Simpele verwijzing, spontaan besloten)
Voorbeelden:
I will start tomorrow
I won't (shan't) start tomorrow
Shall I start tomorrow?

Slide 9 - Slide

Grammar Unit 1:
Future (will/shall)
Will/shall + hele werkwoord

Let op! Vragende zinnen met I en We: altijd shall
Bevestigende en ontkennende zinnen met I en We: mag shall/ shan't

Slide 10 - Slide

Grammar Unit 1:
Possessive pronouns
Als je wilt benadrukken dat iets van jou/in jouw bezit is, dan gebruik je een possessive pronoun
(my-mine-of mine)
Possessive pronoun: bezittelijk voornaamwoord

Voorbeelden:
This is my favorite book
The book is mine
This book is a favorite of mine

Slide 11 - Slide

Grammar Unit 1:
Future (to be going to)
Iemand is iets van plan of gaat zeker gebeuren
to be (am/are/is) + going to + hele werkwoord

Voorbeelden:
They are going to watch a football game tomorrow
Look at the clouds! It is going to rain
You are not going to believe who I just met




Slide 12 - Slide

Grammar Unit 1:
Interrogative pronouns
Interrogative pronouns gebruik je om een vraag te stellen, deze gebruik je aan het begin van de zin
Het is niet mogelijk om ja/nee te antwoorden, het zijn open vragen.

Wij kennen de volgende interrogative pronouns:
who, whose, what, which, where, when, why, how.
Voorbeeld:
What is your favorite colour?
Which color would you prefer, blue or red?

Slide 13 - Slide

Dat was Unit 1, op naar Unit 2
Vragen?

Slide 14 - Slide

Grammar Unit 2:
Past Simple
In het verleden gebeurd en belangrijk wanneer
Last night, in 2015, this morning, five minutes ago, etc.

Regelmatige werkwoorden + -ed (soms verandert de spelling)
Onregelmatige werkwoorden: eigen vorm

Voorbeelden: 
We talked on the phone last night
I tried that cake when I was young

Slide 15 - Slide

Grammar Unit 2:
Past Simple
In vragende en ontkennende zinnen: did/didn't + hele werkwoord

Voorbeelden:
I didn't visit the museum
Did you visit the museum?

Slide 16 - Slide

Grammar Unit 2:
Past Continuous
Bepaald moment in het verleden aan de gang en wat je doen aan het doen was
When en while
verleden tijd to be (was/were) + werkwoord + ing 
Voorbeelden:
I was playing a game
I wasn't playing a game 
Was I playing a game?
(Soms verandert spelling, vb: arrange -> arranging, plan -> planning, travel -> traveling)  

Slide 17 - Slide

Grammar Unit 2:
Word order
Plaatsbepaling voor een tijdsbepaling

voorbeelden (plaats en tijd):
I visited Londen last year
We can meet at the pool at seven tonight
Dan saw them in front of the hotel at nine o'clock

Slide 18 - Slide

Grammar Unit 2:
Used to
Om te zeggen wat er vroeger altijd gebeurde
Used to + hele werkwoord 

Voorbeelden:
(to go) My parents used to go for walks in the woods, now they go to the gym
(to live) Bears used to live here, but they don't anymore

Slide 19 - Slide

Grammar Unit 2:
Past Simple or Past Continuous
Past simple: 
In het verleden gebeurd en belangrijk wanneer
Last night, in 2015, this morning, five minutes ago, etc.
We danced at the club last night

Past continuous:
Bepaald moment in het verleden aan de gang en wat je doen aan het doen was
When en while
We were dancing when he came in


Slide 20 - Slide

Grammar Unit 2:
Word order (adverb)
Geeft aan hoe iets gebeurt (hoe snel, hoe vaak, hoe mooi)
Voor het woord waar het iets over zegt

- Voor een bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord:
You're going to be extremely popular
- Voor het hoofdwerkwoord:
He regularly asks me to work for him
- Na een vorm van to be:
I am truly sorry

Slide 21 - Slide

Kahoot!
Time to check your knowledge!

Slide 22 - Slide