5.4 grammatica les 2 Betrekkelijk voornaamwoord

Het betrekkelijk voornaamwoord
1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Het betrekkelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden.
Met het betrekkelijk voornaamwoord dat verwijs je naar het-woorden.



 


Slide 2 - Slide

De vragen ... hij stelt, hebben te maken met de Tweede Wereldoorlog.

A
die
B
dat
C
wat

Slide 3 - Quiz

Ik zag de tennisser het racket ... hij gebruikte tegen de grond gooien.

A
die
B
dat
C
wat

Slide 4 - Quiz

Het vuur ... wij achterlieten, werd door de harde regen gedoofd.

A
dat
B
die

Slide 5 - Quiz

In de tuin planten de buren nu de bollen ... zij in het voorjaar willen zien opkomen.

A
die
B
dat

Slide 6 - Quiz

Het antecedent
Een betrekkelijk voornaamwoord wijst terug naar een deel van de zin dat eerder is genoemd. Het deel van de zin waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, heet het antecedent.

  De omweg die we maakten, kostte ons zeker drie kwartier.
 die = betrekkelijk voornaamwoord
 De omweg = antecedent

Slide 7 - Slide

Antecedent als hele zin
Het antecedent is vaak een woord of een woordgroep, maar kan ook een hele zin zijn. 

Het antecedent:
 De kinderen stappen ongevraagd naar binnen, wat ik zeer onaangenaam vind.


Als het antecedent een hele zin is, dan gebruik je als betrekkelijk voornaamwoord wat.


Slide 8 - Slide

Vind het antecedent van het voornaamwoord wat:
Jessica krijgt bezoek, wat haar erg ongelegen komt.

Noteer het eerste en laatste woord van het antecedent.

Slide 9 - Open question

Andere voorbeelden
Als je verwijst naar een persoon, dan gebruik je niet waarmee, waarover enz., maar: 
met wie, over wie.
  
 ... de bus waarmee ik wegreed ...
 Ryan, met wie ik op de basisschool zat ...

Vind de juiste verwijzing: waarvan of van wie?


 De vriendin ... Paul een brief ontving.
 De vriendin van wie Paul een brief ontving.
 

Slide 10 - Slide

Hoe?
Zo gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord
:
die /de-woorden /de jongen die 
dat/ het-woorden /het cadeau dat
wat /een overtreffende trap /Het leukste wat
wat /een onbepaald voornaamwoord /Iets wat
wat /een hele zin/ Mijn broer gaat emigreren naar Zuid-Afrika, wat veel van zijn vrienden
erg jammer vinden.

‘voorzetsel + wie’ (met wie, over wie)/ Als je verwijst naar een persoon /De coach van wie Roger deze instructies kreeg
‘waar + voorzetsel’ (waarmee, waarover enz.) /Als je niet naar een persoon verwijst /De hond waarmee ik op straat loop

Slide 11 - Slide

De gebeurtenis ... je de afloop niet kent.
A
waarvan
B
van wie

Slide 12 - Quiz

De vriendin ... Paul een brief ontving.
A
waarvan
B
van wie

Slide 13 - Quiz


Wie niet waagt, wie niet wint. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 14 - Quiz


Heb je dat nieuwe boek van 
Margje Woodrow al gelezen? 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 15 - Quiz


Het boek dat ik vorige week gelezen heb, is erg spannend. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 16 - Quiz


De auto die daar staat, 
is van mijn vader. 
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent

Slide 17 - Quiz

Wat is het antecedent?
Zij zaten de hele tijd op me te schelden, wat ik niet zo leuk vond.
A
Zij
B
schelden
C
Zij zaten de hele tijd op me te schelden.
D
de hele tijd

Slide 18 - Quiz

Wat is het antecedent?
De vrouw die daar op de hoek
van de straat woont, is mijn tante.
A
De vrouw
B
mijn tante
C
de hoek
D
de hoek van de straat

Slide 19 - Quiz

Wat is het antecedent?
Iets wat je niet moet vergeten, is het maken van je huiswerk.
A
Iets
B
het maken van je huiswerk
C
het maken
D
je huiswerk

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Wanneer is een beknopte bijzin foutief?
Als het impliciete onderwerp van de beknopte bijzin niet hetzelfde is als het onderwerp van de hoofdzin.

Bij het station aangekomen bleek de trein net vertrokken.
Onderwerp hoofdzin = de trein
Impliciet onderwerp beknopte bijzin = ik / wij / Jan / etc.

Slide 23 - Slide

Hoe verbeter je een foutieve beknopte bijzin?
Maak van de beknopte bijzin een gewone bijzin (met onderwerp en persoonsvorm).

Bij het station aangekomen bleek de trein net vertrokken.

Toen (we) bij het station (aankwamen), bleek de trein net vertrokken.

Slide 24 - Slide

Voorbeeld 2
Werkend aan de lastige opgaven ging de wiskundeles snel voorbij.

Wie of wat zijn aan het werken?

Impliciet onderwerp beknopte bijzin is niet hetzelfde als onderwerp hoofdzin -> beknopte bijzin is foutief!

Verbetering: Terwijl we aan de lastige opgaven werkten, ging de wiskundeles snel voorbij.

Slide 25 - Slide

Wat is de beknopte bijzin in:
Vriendelijk lachend, komt Nathalie binnen.
A
Vriendelijk
B
vriendelijk lachend
C
komt Nathalie
D
komt Nathalie binnen

Slide 26 - Quiz

Bijzin of beknopte bijzin?

Zonder te kijken staken de kleuters de straat over.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin

Slide 27 - Quiz

Bijzin of beknopte bijzin?

Als het vakantie is, slaap ik elke dag uit.
A
Bijzin
B
Beknopte bijzin

Slide 28 - Quiz

Bij school aangekomen, bleken zijn boeken nog thuis te liggen.
A
Beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 29 - Quiz

Liggend op zijn badmat las Achmed zijn dagblad.
A
Beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 30 - Quiz

Wachtend op het perron bleek de trein al vertrokken.


A
Beknopte bijzin
B
Foutieve beknopte bijzin

Slide 31 - Quiz

Wat is de beknopte bijzin in: Mopperend begon mijn broertje aan het opruimen van zijn kamer.
A
Mopperend
B
Mopperend begon mijn broertje
C
mopperend begon mijn broertje aan
D
aan het opruimen van zijn kamer

Slide 32 - Quiz

Zijn de volgende zinnen goed of fout?

Slide 33 - Slide

Na kampioen te zijn geworden, werden de spelers door het bestuur gefeliciteerd.
A
correct
B
niet correct

Slide 34 - Quiz

Kijkend uit het raam, viel plotseling een dakpan naar beneden.
A
correct
B
niet correct

Slide 35 - Quiz

Na drie uur gewacht te hebben, gingen de hekken eindelijk open.
A
correct
B
niet correct

Slide 36 - Quiz

Na koffie te hebben gedronken in Hamburg, reed de bus richting Denemarken.
A
correct
B
niet correct

Slide 37 - Quiz

Lekker in onze stoelen liggend, dronken we het koude bier.
A
correct
B
niet correct

Slide 38 - Quiz

Op onze vakantiebestemming aangekomen, vielen de mussen van het dak.
A
correct
B
niet correct

Slide 39 - Quiz

Na te zijn overleden op 1 januari jongstleden, brachten wij onze opa naar zijn laatste rustplaats.
A
correct
B
niet correct

Slide 40 - Quiz

Wandelend door het veld sprong er een kraai op hem af.
A
Goed
B
Fout

Slide 41 - Quiz

Lezend in een stoel, sloeg de wind tegen de ruiten.
A
Goed
B
Fout

Slide 42 - Quiz

Na een uur huiswerk gemaakt te hebben, ging ze de stad in.
A
Goed
B
Fout

Slide 43 - Quiz

Denkend aan die leuke date, ging de natuurkundeles snel voorbij.
A
Goed
B
Fout

Slide 44 - Quiz

Denkend aan die leuke date, belde ze haar vriendin.
A
Goed
B
Fout

Slide 45 - Quiz