2hv - les 5 P1 - modale ww + der-groep + woorden + redemittel

• Duits
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

   Deutsch!    

2hv
Les 5 P1

Gutentag!

Heute

Voorbereiding voor les 5:

maken: Schritt 21-22.

Verwerkingsopdrachten na les 5:

maken: D-Prüfung en

leren voor de toets (Seite 54-57)

Vragen stellen!? alleen deze week!

Lernziel

Lernziele Schritt 21-22

- je kunt een afspraak maken (A2) 

- je kunt korte mededelingen doen in het Duits (A2)

17 = Lezen: A2 - Je kunt eenvoudige, korte aanwijzingen begrijpen

18 = Luisteren: A2 - je kunt alledaagse gesprekken begrijpen

beide: modale werkwoorden

Toets

1. Luisterfragment

2. Leestekst

3. Woordjes D>N

4. Woordjes N>D

5. Redemittel

(kijk goed naar de oefentoets)

6. Grammatik

- modale ww

- der-groep / ein-groep (schema)

Woordjes D>N
allerdings

1. hoewel
2. echter
3. bovendien
4. daarentegen

Woordjes D>N
dagegen

1. hoewel
2. echter
3. bovendien
4. daarentegen

Woordjes D>N
obwohl

1. hoewel
2. echter
3. bovendien
4. daarentegen

de eigenaar

1. der Besitzer
2. der Eigener

de klant

1. der Klanten
2. der Kunde

de tv (het televisietoestel)

1. der Fernseher
2. die Television

Jij klaagt daarover.

1. Du klagst dich darüber.
2. Du beschwerst darüber.
3. Du beschwerst dich darüber.
4. Du klagst sich darüber.

vreselijk

erg

de ziekte

Modalverben auf Deutsch:

Jij mag hier nicht komen.
Du ... hier nicht kommen.

1. magst
2. mögst
3. dürfst
4. darfst

Kannst du schwimmen? Ja, ........... ..........
gut schwimmen

Darf ich nach Hause? Nein, ......... .............
noch nicht nach Hause.
Die Arbeit ist noch nicht fertig

Können wir helfen? Nein, hiermit ................. .............
nicht helfen. Danke.

Ich ........... um 22 Uhr zu Hause sein.

Nein, Ich .................. noch nicht in die Disko gehen.

Ich ................ sehr gut schwimmen

Ich ............. Eis

darf

muss

kann

mag

ich

du

er sie es

wir

ihr

sie Sie

möchtest

möchte

möchten

möchte

möcht

möchten

möchtet

möchte

der-groep / ein-groep

met schema

Wiederholungsgammatik

Mijn neus ist gewond.
.... Nase (v)

Der Patient hat .... Kopf (m) verletzt.

Die Zahnärzte ziehen ... (haar) Zähne.

Der Arztin sieht .... Patienten(m).
De arts ziet de patient.

an die Arbeit!

maken: 

Schritt 17 & 18

in je boek 

OF 

online (Edition)

Tschüssi

Schönes Wochenende