Het nawoord of slotwoord schrijf je als je klaar bent met alle hoofdstukken. Je kijkt terug op het schrijven van het werkstuk. Je schrijft op:
• wat je hebt geleerd.
• hoe je het vond om dit werkstuk te maken.
Schrijf zo precies mogelijk op wat je hebt geleerd. Vermeld ook wat je leuk, minder leuk, moeilijk of interessant vond.
Leg altijd uit waarom je iets vindt.