haben_sein_werden
1 / 13
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
1. Der Mann_____________eine gute Idee.
De man heeft een goed idee.
De man heeft een goed idee.
Slide 4 - Open question
2. Die Frau ______damit einverstanden.
De vrouw is het ermee eens.
De vrouw is het ermee eens.
Slide 5 - Open question
3. Es____wieder spät, heute.
Het wordt weer laat vandaag.
Het wordt weer laat vandaag.
Slide 6 - Open question
4. Wir _______zien.
We zullen zien.
We zullen zien.
Slide 7 - Open question
5. _________ihr hier zum ersten Mal?
Zijn jullie hier voor het eerste?
Zijn jullie hier voor het eerste?
Slide 8 - Open question
6. Josh_____einen schönen Wagen.
Josh heeft een mooie wagen.
Josh heeft een mooie wagen.
Slide 9 - Open question
7. Ich ____das schon machen.
Ik zal dat even doen.
Ik zal dat even doen.
Slide 10 - Open question
8. Sie______recht!
U heeft gelijk.
U heeft gelijk.
Slide 11 - Open question
9. Die Polizei______schon da.
De politie is er al.
De politie is er al.
Slide 12 - Open question
10. Die Urlauber_______jetzt in Griechenland.
De vakantiegangers zijn nu in Griekenland.
De vakantiegangers zijn nu in Griekenland.
