This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 2: Grip op je knip?
2.4 Word alles duurder?
Slide 1 - Slide
Planning
Deze les paragraaf 2.4
Morgen: rekenopdrachten blz. 62
Deze week huiswerk paragraaf 2.4 en rekenopdrachten blz. 62
Slide 2 - Slide
Je leert:
Wat koopkracht is en waardoor je koopkracht verandert
Wat inflatie is en wat de gevolgen daarvan zijn
Wat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) doet
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Video
Het stijgen van de prijzen heet..
A
koopkracht
B
inflatie
C
rente
Slide 6 - Quiz
Wat gebeurt er met de koopkracht als er sprake is van inflatie?
A
De koopkracht blijft gelijk
B
De koopkracht neemt toe
C
De koopkracht neemt af
Slide 7 - Quiz
Job zijn inkomen blijft gelijk, maar de prijzen stijgen. Welk antwoord is juist?
A
Hij heeft meer koopkracht
B
Hij heeft minder koopkracht
C
Zijn koopkracht blijft hetzelfde
Slide 8 - Quiz
Je geld wordt minder waard....
A
deflatie
B
inflatie
C
naflatie
D
opflatie
Slide 9 - Quiz
Vraag 7a: Je verdient €85 per maand. Een bioscoopkaartje kost in 2005 €6,80. Hoeveel kon je er toen met €85 kopen?
Slide 10 - Open question
Vraag 9: In 2006 was de rente 1%. De inflatie was in dat jaar 0,5%. Steeg of daalde de koopkracht en met hoeveel procent?
Slide 11 - Open question
Vraag 10: Bekijk de afbeelding hiernaast. Met hoeveel % nam in 2015 de koopkracht van je spaargeld toe.
Slide 12 - Open question
Slide 13 - Slide
Vraag 13: Joris verdiende vorig jaar €3,10 per uur. Dit jaar verdient hij €3,35 per uur. Bereken met hoeveel % zijn uurloon is gestegen.
Slide 14 - Open question
Vraag 15: Op school zaten vorig jaar 440 leerlingen. Dit jaar is het aantal leerlingen gedaald naar425. Reken uit met hoeveel % het aantal leerlingen is gedaald.
Slide 15 - Open question
Vraag 6 &14: In 2005 kostte een bioscoopkaartje €6,80. Nu betaal je ongeveer €10,50. Bereken de prijsstijging tussen 2005 en nu.
Slide 16 - Open question
Vraag 19: Bekijk de afbeelding. De afstand van huis naar school is 24 km. Je woont in Zeeland. Wat kostte het per dag om in 2015 met het openbaar vervoer naar school te gaan.
Slide 17 - Open question
Planning
Deze les paragraaf 2.4
Morgen: rekenopdrachten blz. 62
Deze week huiswerk paragraaf 2.4 en rekenopdrachten blz. 62