Hst 37 Voorzetselvoorwerp en bijwoordelijke bepaling

Welkom terug!

Op plattegrond zitten
Boek pakken + huiswerk op tafel
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom terug!

Op plattegrond zitten
Boek pakken + huiswerk op tafel

Slide 1 - Slide

Hoe? 
Eigen huiswerk nakijken
(rest van 36 in lessonup)

Uitleg  
Zelf voorbeeld bedenken
+ samen maken vraag 1 


Slide 2 - Slide

Vraag 36- 1 
 a heel = graad 
b achteraan = plaats
c oogverblindend = graad 
d Waarom = vragend hier = plaats
e zeldzaam =graad
f Waar = plaats, nou = tijd , toch = wijze, eens = wijze, hierheen= plaats
g licht = graad
h Overal = plaats, hier= plaats
i niet , meer = frequentie
j niet = graad, niet= frequentie, zelden= frequentie

Slide 3 - Slide

Vraag 36-2
 a graad
b plaats
c graad
d Waarom: vragend, hier: plaats
e graad
f Waar: vragend, nou: tijd, toch: wijze, eens: wijze, hierheen: plaats.
g graad
h Overal: plaats, hier: plaats
i niet: frequentie
j niet: graad, niet: frequentie, zelden: frequentie

Slide 4 - Slide

Vraag 36- 6 + 7 
6a Bij                                        i. Na, op
b Voor, door                        j. tussen
c met, met, op
d Met, van, in
e Sinds, op, aan
f met, door
g In, aan
h in, voor
7 a Het werkwoord ‘uitnodigen’ wordt in de tweede zin gesplitst.
b Iets vergelijkbaars gebeurt in zin f met het scheidbare werkwoord ‘doorgaan’, in zin g met
‘aanklagen’ en in zin h met ‘voorkomen’.

Slide 5 - Slide

Ontleden: 
Taalkundig: woordsoorten herkennen in een zin
Zelfstandig & bijvoeglijk naamwoord (hst 6)
Lidwoord (Hst 6) 
Werkwoorden (hst 21)
Voornaamwoorden (hst 35)
Bijwoorden (hst 36)
Voorzetsels (hst 36)


Ontleden
Redekundig: zinsdelen herkennen en benoemen
Persoonsvorm + gezegde 
Onderwerp
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling (h. 37) 
Voorzetsel voorwerp (hst 37)

Slide 6 - Slide

Tot nu hebben we gehad





We gaan nu verder met 
Persoonsvorm hst 20
Werkwoordelijk gezegde hst 21
Lijdend voorwerp hst 22
Meewerkend voorwerp hst 22


Voorzetselvoorwerp Hst 37
En volgende week Bijwoordelijke bepaling Hst 37 

Slide 7 - Slide

Stappen grammatica 
  1. Zin opdelen in zinsdelen
  2. Persoonsvorm  (PV)
  3. Onderwerp  (OW)
  4. Werkwoordelijk gezegde (WWG)
  5.  Lijdend voorwerp (LV)
  6. Meewerkend voorwerp (MWVW)
  7. Voorzetsel voorwerp (VZVW) Vandaag 
  8. Bijwoordelijke bepaling (BWBP)

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Ik verlang ...
... naar chocolade

Slide 12 - Slide

Hij verheugt zich 



... Op de kampioenswedstrijd van Feyenoord

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Verzin een werkwoord met een voorzetselvoorwerp (dat niet net genoemd is) en maak een zin.

Slide 16 - Open question

Aan de slag
Met vraag 1
Blz. 151
Weet je niet meer wat gezegde is? zie blz. 88

Slide 17 - Slide

Waar waren we gebleven met vraag 1?

Slide 18 - Slide

Vraag 1
a Persoonsvorm: verzette. Onderwerp: De veroordeelde. Gezegde: verzette zich.
Voorzetselvoorwerp: tegen het vonnis van de rechter.
b Persoonsvorm: hoeven. Onderwerp: we. Gezegde: hoeven te rekenen. Voorzetselvoorwerp: op
een Elfstedentocht dit jaar.
c Persoonsvorm: profiteren. Onderwerp: Cybercriminelen. Gezegde: profiteren.
Voorzetselvoorwerp: van de onwetendheid en onoplettendheid van internetgebruikers. 
d Persoonsvorm: dringen aan. Onderwerp: Verschillende organisaties. Gezegde: dringen aan.
Voorzetselvoorwerp: op betere voorlichting over veilig internetgebruik.
e Persoonsvorm: was. Onderwerp: De actrice. Gezegde: was gediend. Voorzetselvoorwerp: van de avances van de regisseur.

Slide 19 - Slide

Vraag 1
f Persoonsvorm: wegen op. Onderwerp: De voordelen. Gezegde: wegen op. Voorzetselvoorwerp:
tegen de nadelen.
g Persoonsvorm: laten. Onderwerp: we. Gezegde: laten vooruitlopen. Voorzetselvoorwerp: op de
zaken.
h Persoonsvorm: doen onder. Onderwerp: Producten van het huismerk. Gezegde: doen onder.
Voorzetselvoorwerp: voor de duurdere alternatieven.
i Persoonsvorm: werden. Onderwerp: Drie werknemers. Gezegde: werden betrapt.
Voorzetselvoorwerp: op diefstal. 

Slide 20 - Slide

Huiswerk voor vrijdag 

Numo taak die klaarstaan (hst 36)
Borealis mee


Slide 21 - Slide

Dinsdag / Morgen 
Leg ik de fictie- of boekopdracht uit (kortere lessen)

Slide 22 - Slide

Vraag 3
geven om...
lijden aan...
stilstaan bij...
hopen op.....

Slide 23 - Slide

Welkom V1A 

Slide 24 - Slide

Vandaag 37-2
Redekundig ontleden:
Leren wat een bijwoordelijke bepaling is, hoe deze te  herkennen in een zin en andere zinsdelen benoemen in een zin

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Hoe? 
Degene die nog nooit van bijwoordelijke bepaling hebben gehoord:
luisteren 
De rest:
naar Numo taken hierover

Slide 27 - Slide

Stappen grammatica - redekundig ontleden 
  1. Zin opdelen in zinsdelen
  2. Persoonsvorm  (PV)
  3. Onderwerp  (OW)
  4. Werkwoordelijk gezegde (WWG)
  5.  Lijdend voorwerp (LV)
  6. Meewerkend voorwerp (MWVW)
  7. Voorzetsel voorwerp (VZVW) 
  8. Bijwoordelijke bepaling (BWBP) Vandaag 

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Benoem de zinsdelen:
Sinds vanochtend heb ik nog geen hap door mijn keel gekregen.

Slide 34 - Open question

Benoem de zinsdelen:
Hoezo eet jij niet?

Slide 35 - Open question

Vraag 6 
a Persoonsvorm: pakt uit. Onderwerp: De Blokker. Gezegde: pakt uit. Bijwoordelijke bepaling: nu. Let op: met kortingen tot wel 70 procent is hier een voorzetselvoorwerp.
b Persoonsvorm: kun. Onderwerp: je. Gezegde: kun delen. Bijwoordelijke bepaling: op Facebook of Instagram.
c Persoonsvorm: hangt. Onderwerp: kunstenaar Jasper Krabbé. Gezegde: hangt. Bijwoordelijke bepaling: In het weekend; op de bank; met dochter Lotus. 

Slide 36 - Slide

Vraag 6 
d Persoonsvorm: zegt. Onderwerp: een kikker. Gezegde: zegt. Bijwoordelijke bepaling: Waarom.
e Persoonsvorm: helpt. Onderwerp: Mindfulness. Gezegde: helpt. Bijwoordelijke bepaling: niet altijd.
f Persoonsvorm: is. Onderwerp: De berg de Mont Blanc. Gezegde: is gekrompen. Bijwoordelijke bepaling: in de afgelopen twee jaar; een centimeter.
g Persoonsvorm: heeft. Onderwerp: Een Belgisch koppel. Gezegde: heeft weggegooid. Bijwoordelijke bepaling: per ongeluk; in een vuilnisbak. 

Slide 37 - Slide

Vraag 6 
h Persoonsvorm: is. Onderwerp: een wandelaar. Gezegde: is teruggevonden. Bijwoordelijke
bepaling: dertig jaar na zijn dood; in een Zwitserse gletsjer.
i Persoonsvorm: was. Onderwerp: 112. Gezegde: was niet bereikbaar. Bijwoordelijke bepaling: vanwege een stroomstoring; korte tijd. N.B.: Deze zin heeft een naamwoordelijk gezegde, wat nog niet behandeld is.
3e en latere drukken: Persoonsvorm: lag plat. Onderwerp: 112. Gezegde: lag plat. Bijwoordelijke bepaling: Vanwege een stroomstoring; korte tijd.
j Persoonsvorm: kun. Onderwerp: je. Gezegde: kun zeggen. Bijwoordelijke bepaling: Soms; beter.
Let op: gewoon niets is hier het lijdend voorwerp.

Slide 38 - Slide

Boekopdracht 
Hst 38/39: schrijf een recensie

Maak eventueel notities als je iets opvalt in het boek: schrijf de bladzijnummers dan op, zodat je dit later makkelijk kunt terugvinden

Slide 39 - Slide

Als je leest in Borealis
Bedenk dan 'wat is het thema van dit boek?'


Slide 40 - Slide