a Persoonsvorm: verzette. Onderwerp: De veroordeelde. Gezegde: verzette zich.
Voorzetselvoorwerp: tegen het vonnis van de rechter.
b Persoonsvorm: hoeven. Onderwerp: we. Gezegde: hoeven te rekenen. Voorzetselvoorwerp: op
een Elfstedentocht dit jaar.
c Persoonsvorm: profiteren. Onderwerp: Cybercriminelen. Gezegde: profiteren.
Voorzetselvoorwerp: van de onwetendheid en onoplettendheid van internetgebruikers.
d Persoonsvorm: dringen aan. Onderwerp: Verschillende organisaties. Gezegde: dringen aan.
Voorzetselvoorwerp: op betere voorlichting over veilig internetgebruik.
e Persoonsvorm: was. Onderwerp: De actrice. Gezegde: was gediend. Voorzetselvoorwerp: van de avances van de regisseur.