This lesson contains 26 slides, with text slides.
Informatie over een werkwoord:
Hij loopt snel.
Het bijwoord is snel-> het zegt iets over het werkwoord lopen.
Informatie over een ander bijwoord:
Hij loopt heel snel.
het bijwoord is heel -> het zegt iets over het andere bijwoord snel.
Informatie over het bijvoeglijk naamwoord:
Het is een ontzettend mooi huis!
Het bijwoord is ontzettend -> het zegt iets over
het bijvoeglijk naamwoord mooi
Over de tijd:
's Morgens ga ik altijd naar de wc.
bijwoord is 's morgens -> het zegt iets over de tijd
(wanneer)
Hier heb ik het gevonden!
Het bijwoord is hier -> het zegt iets over de plaats.
(waar)