Werkwoorden op ER / IR / RE in de passé composé deel 2

1 / 25
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je kunt regelmatige werkwoorden op ER / IR / RE vervoegen in de passé composé

Slide 2 - Slide

Passé composé met avoir  (werkwoorden op -ER)
AVOIR + VOLTOOID DEELWOORD
J'ai parlé
Tu as parlé
Il / elle / on a parlé
Nous avons parlé
Vous avez parlé
Ils / elles ont parlé

Slide 3 - Slide

Passé composé met être  (werkwoorden op -ER)
Être + VOLTOOID DEELWOORD
Je suis allé  / Je suis allée
Tu es allé / Tu es allée
Il est allé
Elle est allée
Nous sommes allés / Nous sommes allées
Vous êtes allé / Vous êtes allée / Vous êtes allés / Vous êtes allées
Ils sont allés
Elles sont allées

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Zet het werkwoord in de passé composé

(donner) ik heb gegeven

Slide 6 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(parler) wij hebben gepraat

Slide 7 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(travailler) jij hebt gewerkt

Slide 8 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(visiter) jullie hebben bezocht

Slide 9 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(chercher) zij (m) hebben gezocht

Slide 10 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(aller) zij is gegaan

Slide 11 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(tomber) Hij is gevallen

Slide 12 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(entrer) wij (m) zijn binnen gekomen

Slide 13 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(rester) jullie (v) zijn gebleven

Slide 14 - Open question

Passé composé              (werkwoorden op -RE )
bijvoorbeeld: vendre
AVOIR + VOLTOOID DEELWOORD = -RE + U
J'ai vendu
Tu as vendu
Il / elle / on a vendu
Nous avons vendu
Vous avez vendu
Ils / elles ont vendu

Slide 15 - Slide

Passé composé              (werkwoorden op -IR )
bijvoorbeeld: finir
AVOIR + VOLTOOID DEELWOORD = -R + I
J'ai fini
Tu as fini
Il / elle / on a fini
Nous avons fini
Vous avez fini
Ils / elles ont fini

Slide 16 - Slide

Zet het werkwoord in de passé composé

(vendre) Ik heb verkocht

Slide 17 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(remplir) hij heeft ingevuld

Slide 18 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(finir) jij hebt beëindigd

Slide 19 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(rendre) wij hebben teruggebracht

Slide 20 - Open question

Zet het werkwoord in de passé composé

(entendre) u heeft gehoord

Slide 21 - Open question

Les devoirs 
Volgende les:
Formatieve toets
Werkwoorden op ER / RE / IR in de présent & de passé composé

Slide 22 - Slide

Nu maken: opdracht verstuurd via magister + zelf nakijken

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link