inversie

1 / 21
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Woordvolgorde in een zin

Slide 2 - Slide

De woordvolgorde in een zin
1. Persoon
2. Werkwoord
3. Rest
Hij
fietst
naar school.

Slide 3 - Slide

Zin met inversie
1. Tijd
2. Werkwoord
3. onderwerp
4. rest
Vandaag
is
Jan
Thuis

Slide 4 - Slide

hoofdzin met inversie
Tijd:
morgen, om ÊÊn uur, om tien uur, dinsdag, sinds een week, dan, vandaag, sinds een uur en nog veel meer woorden van tijd.
Plaats:
hier, daar, waar, op school, in de winkel en nog veel meer plaatsen.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld:
Ik moet de huur betalen. Daarom moet ik werken.
Ik heb euro 10,- voor een cadeau. Helaas is de ring te duur.
Mijn man is vanavond niet thuis. Waarschijnlijk moet ik koken.

Slide 6 - Slide

Ook bij de volgende woorden is er inversie:

*Daarom
*Helaas
*waarschijnlijk

Slide 7 - Slide

Maak goede zinnen met de woorden
Sleep de woorden in de goede volgorde.
Begin met het rode woord.

Slide 8 - Slide

mijn ouders
Volgende week
op bezoek
komen

Slide 9 - Drag question

niet
we
Vanavond
thuis
zijn

Slide 10 - Drag question

hebben
de kinderen
geen les
Op woensdag-middag

Slide 11 - Drag question

televisie
Na het eten
altijd
kijken
wij 

Slide 12 - Drag question

een afspraak
Om half drie
heb
ik

Slide 13 - Drag question

ik
wil
een grote reis
maken
Volgend jaar

Slide 14 - Drag question

hij
slaapt 
Soms
in de trein

Slide 15 - Drag question

Vanmiddag
blijven
wij
op school

Slide 16 - Drag question

wij
naar mijn familie
Zondag
gaan

Slide 17 - Drag question

Vanmiddag
gaat
solliciteren
Ali 

Slide 18 - Drag question

mis
mijn land
ik 
Elke dag

Slide 19 - Drag question

Op zaterdag
niet 
werk
ik 

Slide 20 - Drag question

Hoe goed kan je nu een zin maken?
(die begint met 'tijd')
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll