This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
2bk1 H4
woordenschat en taalverzorging
Slide 1 - Slide
Achtervoegsels
Achtervoegsels die veel voorkomen zijn: -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -aar, -isch, -ing, -ig
Slide 2 - Slide
Bijvoorbeeld
werkloos = zonder werk
risicovol = met veel risico
dagelijks = elke dag
Niet alle achtervoegsels hebben een vaste betekenis. minderheid - schematisch - vijandig
Slide 3 - Slide
daalt
hoewel
aantrekkelijk
uitsterven
beschermen
hinderlijk
ervoor zorgen dat iemand of iets veilig is
Mooi
verdwijnen, niet meer bestaan
wordt minder
vervelend, lastig
ook al
Slide 4 - Drag question
Taalverzorging formuleren
Sommige verwijswoorden lijken veel op elkaar en worden daardoor gemakkelijk verkeerd gebruikt.
Bijvoorbeeld: me / mij / mijn je / jouw / jouw
Slide 5 - Slide
Welk verwijswoord moet je gebruiken?
- mijn - jouw - je
als er een bezit achter staat
- Dat is mijn laptop.
- Dat is jouw laptop.
- Dat is je laptop.
- mij
- me
- jou
- je
als er geen bezit achter staat.
- De laptop is van mij. - Zij vroeg me om advies.
- Ik gaf de laptop aan jou.
- Wil je die laptop aangeven?
Slide 6 - Slide
......... schoen is stuk.
A
mij
B
me
C
mijn
Slide 7 - Quiz
Morgen vier ik ........ verjaardag.
A
me
B
mij
C
mijn
Slide 8 - Quiz
Mag ik .......... fiets lenen?
A
jou
B
jouw
Slide 9 - Quiz
De docent gaf aan ........ de toets terug.
A
jou
B
jouw
Slide 10 - Quiz
Stuur je ....... even een mailtje?
A
me
B
mijn
Slide 11 - Quiz
Taalverzorging spelling
Werkwoorden kun je in drie tijden schrijven:
- tegenwoordige tijd
- verleden tijd
- voltooide tijd
Slide 12 - Slide
De tegenwoordige tijd :
Wij antwoorden op de vraag.
Zij overlegt met haar docent.
ik vorm ik vorm + t hele werkwoord (wij)
De verleden tijd: Wij antwoordden op de vraag. Zij overlegde met haar docent.
Sterke werkwoorden - veranderen van klank
Zwakke werkwoorden - taxi kofschip
Slide 13 - Slide
Zwakke werkwoorden in de verleden tijd:
1. haal - en eraf antwoorden 2. laatste letter in 'taxi kofschip'? 3. ik vorm opschrijven 4. -te(n) of -de(n) achter de ik vorm plakken.
De voltooide tijd
Bevat een voltooid deelwoord en minimaal twee werkwoorden.
Kan nooit de pv zijn!
Wij hebben dit weekend geschilderd.
Slide 14 - Slide
Vroeger .............. ik vier keer in de week.
A
sport
B
sporte
C
sportte
D
sporten
Slide 15 - Quiz
Afgelopen nacht ................ de zomertijd.
A
start
B
startte
C
starte
D
starten
Slide 16 - Quiz
Afgelopen weekend .............. ik mijn opa.
A
help
B
helpte
C
helptte
D
hielp
Slide 17 - Quiz
De danser heeft ................
A
gedanst
B
gedansd
Slide 18 - Quiz
Taalverzorging spelling
Meestal kun je een zelfstandig naamwoord verkleinen. Vaak gebeurt dit door - je achter het woord te plakken.
Dit is niet altijd het geval een verkleinwoord kan ook eindigen op: - tje, -pje, -kje, -etje, otje,
Slide 19 - Slide
Eindigt een woord op een klinker die lang klinkt?
Bijvoorbeeld: Opa, auto, café
Dan verdubbelt de klinker als je het verkleinwoord maakt, dit is nodig voor de uitspraak.: opa - opaatje auto - autootje
café - cafeetje
Slide 20 - Slide
puzzel
ring
koning
duim
-je erachter
- je erachter en 'g' wordt 'k'
-tje erachter
- pje erachter
-etje erachter
kind
Slide 21 - Drag question
wat ga je doen:
1. Naar Nieuw Nederlands online (via Somtoday leermiddelen)
2. Klik links op: 'Hoofdstuk 4 mooi'
3. Scroll rechts naar beneden en klik op 'oefentoets' Deze ga je in stilte maken. Klaar? Laat mij het resultaat zien en dan vertel ik wat je daarna gaat doen.