This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
2kt H4
Woordenschat en taalverzorging
Slide 1 - Slide
Achtervoegsels
Achtervoegsels die veel voorkomen zijn: -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -aar, -isch, -ing, -ig
Slide 2 - Slide
Bijvoorbeeld
werkloos = zonder werk
risicovol = met veel risico
dagelijks = elke dag
Niet alle achtervoegsels hebben een vaste betekenis. minderheid - schematisch - vijandig
Slide 3 - Slide
diverse
erkenning
elegant
passeren
bijzondere
sierlijk
voorbijgaan
waardering
verschillende
ongewone
Slide 4 - Drag question
Het meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan.
Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is.
Bijvoorbeeld: Ik had de uitnodiging voor het feest aan Kim gegeven.
Slide 5 - Slide
Hoe vind je het mv?
1. zoek de pv (vraagproef of tijdproef)
2. zoek het ow (wie of wat + pv) 3. zoek het gez. (alle ww)
4. zoek het lv (wat of wie + gez. + ow 5. zoek het mv (aan wie / voor wie + gez. + ow + lv
Slide 6 - Slide
Zoek het mv: Bram geeft een ketting aan zijn vriendin.
A
Bram
B
geeft
C
een ketting
D
aan zijn vriendin
Slide 7 - Quiz
Zoek het mv: Kiki had mij een ijsje beloofd.
A
Kiki
B
had
C
mij
D
een ijsje
Slide 8 - Quiz
Taalverzorging formuleren
Sommige verwijswoorden lijken veel op elkaar en worden daardoor gemakkelijk verkeerd gebruikt.
Bijvoorbeeld: me / mij / mijn je / jouw / jouw
Slide 9 - Slide
Welk verwijswoord moet je gebruiken?
- mijn - jouw - je
als er een bezit achter staat
- Dat is mijn laptop.
- Dat is jouw laptop.
- Dat is je laptop.
- mij
- me
- jou
- je
als er geen bezit achter staat.
- De laptop is van mij. - Zij vroeg me om advies.
- Ik gaf de laptop aan jou.
- Wil je die laptop aangeven?
Slide 10 - Slide
......... schoen is stuk.
A
mij
B
me
C
mijn
Slide 11 - Quiz
Morgen vier ik ........ verjaardag.
A
me
B
mij
C
mijn
Slide 12 - Quiz
Mag ik .......... fiets lenen?
A
jou
B
jouw
Slide 13 - Quiz
De docent gaf aan ........ de toets terug.
A
jou
B
jouw
Slide 14 - Quiz
Stuur je ....... even een mailtje?
A
me
B
mijn
Slide 15 - Quiz
Taalverzorging spelling
Meestal kun je een zelfstandig naamwoord verkleinen. Vaak gebeurt dit door - je achter het woord te plakken.
Dit is niet altijd het geval een verkleinwoord kan ook eindigen op: - tje, -pje, -kje, -etje, otje,
Slide 16 - Slide
Eindigt een woord op een klinker die lang klinkt?
Bijvoorbeeld: Opa, auto, café
Dan verdubbelt de klinker als je het verkleinwoord maakt, dit is nodig voor de uitspraak.: opa - opaatje auto - autootje
café - cafeetje
Slide 17 - Slide
puzzel
ring
koning
duim
-je erachter
- je erachter en 'g' wordt 'k'
-tje erachter
- pje erachter
-etje erachter
kind
Slide 18 - Drag question
Wat ga je doen?
Je maakt een oefentoets met nakijkblad voor een klasgenoot.
Deze oefentoets moet opdrachten van woordenschat, grammatica, formuleren en spelling bevatten (minimaal twee opdrachten per paragraaf). Op een apart blaadje maak je zelf een nakijkblad met de juiste antwoorden.
Klaar? Steek je vinger op, dan kom ik even kijken of het goed is en of de toets door iemand gemaakt kan worden.