MMA2 - 9.2 Goed geregeld

Paragraaf 9.2 Goed geregeld
Paragraaf 9.2 Goed geregeld

1 / 24
next
Slide 1: Slide
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Paragraaf 9.2 Goed geregeld
Paragraaf 9.2 Goed geregeld

Slide 1 - Slide

Leerdoelen 9.2
  • Je leert hoe je lichaam de hoeveelheid stoffen in je bloed constant houdt.
  • Je kunt de taak van het uitscheidingsorganen beschrijven en benoemt daarbij de organen.
  • Je kunt uitleggen hoe de glucosevoorraad in je bloed op peil gehouden wordt.
  • Je beschrijft de taak en werking van de nieren.

Slide 2 - Slide

Programma

- Uitleg 9.2 LessonUp Goed geregeld
- Maken de vragen bij 9.2 in je werkboek 
- Terugblik

Slide 3 - Slide

Wat gebeurt er in je lichaam?
  • Je lichaam houdt de hoeveelheid stoffen in je bloed zoveel mogelijk constant (hetzelfde)
  • Constant houden gebeurt door:
  • - opnemen van stoffen uit je bloed
  • - uitscheiden van stoffen uit het bloed

Slide 4 - Slide

Uitscheidingsorganen

Slide 5 - Slide

Hoe regel je het glucosegehalte van je bloed?
  • Je lichaam heeft glucose nodig. Glucose is ‘brandstof’ voor je lichaam. Het geeft je energie om te bewegen, warm te blijven en voor alle processen die in je lichaam plaatsvinden.

  • Je lichaam regelt de hoeveelheid glucose in je bloed met twee hormonen. De bekendste is insuline.
  • Deze hormonen worden geproduceerd in de alvleesklier.

Slide 6 - Slide

Regeling van de hoeveelheid glucose in het bloed

Slide 7 - Slide

Suikerziekte/Diabetes
  1. Iemand met suikerziekte maakt te weinig insuline of de cellen zijn ongevoelig voor insuline. Er wordt dan te weinig glucose opgeslagen. 
  2. Suikerpatiënten moeten zelf de hoeveelheid glucose in hun bloed regelen. 

Slide 8 - Slide

Er zijn twee soorten diabetes

  • Bij diabetes type 1 zijn de alvleeskliercellen die insuline maken beschadigd. Hierdoor maakt de alvleesklier onvoldoende insuline.

  • Bij diabetes type 2 zijn de lichaamscellen ongevoelig geworden voor insuline. Hierdoor werkt het hormoon niet goed meer. Diabetes type 2 komt veel voor bij mensen met overgewicht, die weinig bewegen.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

De nieren
  • Via de nierslagaders komt er bloed met afvalstoffen in de nieren -> filteren -> gezuiverd bloed -> nieraders -> = urine -> urineleiders -> blaas -> opslag tot plassen via urinebuis

  • Welke afvalstoffen?  giftige stoffen en afbraakproducten lever/alcohol/medicijnen, overtollig zout en vitaminen, overbodige stoffen (bijv. kleurstoffen)





Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Je bloedsuikerspiegel is erg laag. Welk hormoon zal worden aangemaakt?
A
Glucose
B
Glycogeen
C
Insuline
D
Glucagon

Slide 14 - Quiz

Wat is je bloedsuikerspiegel?
A
Concentratie suiker in je lichaam
B
Concentratie suiker in je bloed
C
Concentratie glucose in je lichaam
D
Concentratie glucose in je bloed

Slide 15 - Quiz

Welk hormoon zorgt mede voor het constant houden van de bloedsuikerspiegel
A
Glucageen
B
Sucrose
C
Insuline
D
Koolstofdioxide

Slide 16 - Quiz

Glucose wordt opgeslagen. Waar in je lichaam gebeurt dit?

Slide 17 - Open question

Bram rent een rondje in het park. 's Avonds zit hij Netflix te kijken op de bank. Wanneer komen er meer afvalstoffen van verbranding vrij?
A
Als Bram een rondje rent
B
Als Bram thuis op de bank Netflix zit te kijken.

Slide 18 - Quiz

Welk uitscheidingsorgaan zorgt ervoor dat koolstofdioxide ons lichaam kan verlaten?
A
Lever
B
Huid
C
Nieren
D
Longen

Slide 19 - Quiz

Via welke drie organen raakt het lichaam water kwijt?
A
Hart, longen, darmen
B
Longen, huid, nieren
C
Nieren, darmen, longen
D
Lever, nieren, longen.

Slide 20 - Quiz

Hoeveel liter urine ontstaat er per dag in jouw nieren?
A
0.5 liter
B
1 liter
C
1.5 liter
D
2.0 liter

Slide 21 - Quiz

In welk orgaan worden de hormonen gemaakt die het glucosegehalte van je bloed regelen?
A
lever
B
spieren
C
alvleesklier
D
milt

Slide 22 - Quiz

Welk hormoon kan zijn werk niet goed doen bij iemand met suikerziekte?
A
glycogeen
B
insuline
C
glucagon
D
adrenaline

Slide 23 - Quiz

Aan de slag
Maak de opdrachten van 9.2

Slide 24 - Slide