2.4 Engelse werkwoorden

2.4 Engelse werkwoorden
Deze les hoort bij
NuNederlands taalverzorging 2.4 Engelse werkwoorden
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2.4 Engelse werkwoorden
Deze les hoort bij
NuNederlands taalverzorging 2.4 Engelse werkwoorden

Slide 1 - Slide

Leerdoel:
- Ik kan Engelse werkwoorden vervoegen

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Let op!
- t ex-fokschaap  alleen in de verleden tijd gebruiken
- nooit dt in de verleden tijd

Slide 12 - Slide

De dj (mixen) ............
verschillende liedjes op een zo natuurlijk mogelijke manier.
A
mixd
B
mixt
C
mixed
D
mixet

Slide 13 - Quiz

Erwin (racen) ..............
als een speer naar het station.
A
racet
B
raced
C
ract
D
racd

Slide 14 - Quiz

Hij (carpoolen) ...................
vandaag liever niet.
A
carpoold
B
carpoolt
C
carpooled
D
carpoolet

Slide 15 - Quiz

De teams (paintballen) ...............
in de loods en genoten daarna van een heerlijke lunch.
A
paintballde
B
paintbalde
C
paintballden
D
paintbalden

Slide 16 - Quiz

Vroeger (faxen)..................
je elkaar als je samen een tekst moest maken.
A
fax
B
faxde
C
faxten
D
faxte

Slide 17 - Quiz

Tijdens de presentatie heeft de medewerker dieper op de financiën (inzoomen).............
A
ingezoomt
B
ingezoomed
C
ingezoomd
D
ingezoomet

Slide 18 - Quiz

Aan de slag

Slide 19 - Slide