Hoofdstuk 1 - begroten voor iedereen (opg. 1.8 t/m 1.17)

1.3: Budgetteren

1 / 20
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

1.3: Budgetteren

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Begroting
Een sluitende begroting = evenveel uitgaven als inkomsten
Een tekort = Je hebt meer uitgaven dan inkomsten
  • Je moet bezuinigen op je uitgaven
  • Je moet zorgen dat je meer inkomsten krijgt.
Een overschot = Je hebt meer inkomsten dan uitgaven
  • Je kunt dit geld het sparen om tegenvallers op te vangen.
  • Of beleggen in aandelen/ crypto.


Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Tot welke inkomensvorm behoort rente?
A
inkomen uit arbeid
B
inkomen uit overdrachten
C
loon in natura
D
inkomen uit bezit

Slide 5 - Quiz

wat is de inkomensvorm van AOW? (algemene oudersdomswet)
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht

Slide 6 - Quiz

Hoe rekenen we iets om van maanden naar weken? €80 per maand.
A
€80 : 4 = €
B
€80 x 12 : 52 = €
C
€80 : 5 = €
D
€80 : 12 = €

Slide 7 - Quiz

Leerdoelen
  • Weten waarom je prioriteiten moet stellen in de economie.
  • Weten wat budgetteren is.
  • Een budgetlijn kunnen tekenen in een assenstelsel.

Slide 8 - Slide

Budgetteren

Slide 9 - Slide

Budgetteren
Budgetteren = het maken van een overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven

Waarom zou je dat doen?
Je hebt overzicht van je inkomsten en uitgaven en kunt daarom betere keuzes maken, waar jij je geld aan uit wilt geven.


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Maak opgave 26 en 29 

Slide 17 - Slide

Verschuiving budgetlijn
Als het budget of de prijs van de producten verandert, verandert ook de budgetlijn. Budget = € 10,-. 
Stel dat de prijs van 
snacks stijgt van € 2,-
naar € 2,50. 
Dan wordt de nieuwe 
budgetlijn:

Slide 18 - Slide

Huiswerk
Opgave 1.8 t/m 1.11
Blz. 10 t/m 12


Slide 19 - Slide

2

Slide 20 - Video