This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
basisstof 3: genenparen
V4
Thema 3
Genetica
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
Je kunt de Mendeliaanse overervingswetten toepassen op de volgende kruisingstypen:
reguliere monohybride kruisingen
monohybride kruising met onvolledige dominantie
monohybride kruisingen met co-dominantie
monohybride kruisingen met lethale allelen
Slide 2 - Slide
Poes Kitty met lange haren heeft gepaard met kater Kobus. Zij krijgt zowel kortharige als langharige jongen. Het gen voor langharigheid is recessief. Over het genotype van Kitty worden 3 uitspraken gedaan: 1) Kitty is zeker heterozygoot voor langharigheid 2) Kitty is zeker homozygoot voor langharigheid. 3) Kitty kan heterozygoot of homozygoot zijn voor langharigheid Welke uitspraak is juist?
A
geen van allen
B
uitspraak 1
C
uitspraak 2
D
uitspraak 3
Slide 3 - Quiz
Poes Kitty met lange haren heeft gepaard met kater Kobus. Zij krijgt zowel kortharige als langharige jongen. Het gen voor langharigheid is recessief.
Geef de genotypen van beide ouders en leg uit met behulp van een kruisingsschema wat de fenotypeverhouding die bij de jongen verwwacht kan worden. Werk de opdracht uit op papier, maak een foto van je uitwerkingen en upload deze hier
Slide 4 - Open question
Bij runderen is het gen voor een ruwe tong dominant over dat voor een gladde tong. Een bepaalde koe is heterozygoot voor dat gen. Deze koe krijgt een kalf van een stier die ook heterozygoot is voor deze eigenschap.
Hoe groot is de kans dat dit kalf eveneens heterozygoot is voor dit gen? Leg je antwoord uit met een kruisingsschema. Werk deze op papier uit, maak er een foto van en upload deze hier.
Slide 5 - Open question
Bij cavia's is het gen voor ruw haar dominant over dat voor glad haar. Een ruwharig cavia-vrouwtje, dat homozygoot is voor deze eigenschap, krijgt jongen. Deze jongen zijn allemaal ruwharig. Het is niet bekend welk dier de vader is van deze jongen. Er zijn drie mannetjes die in aanmerking komen. Mannetje 1: gladharig Mannetje 2: ruwharig (homozygoot) Mannetje 3: ruwharig (heterozygoot) Zet deze mannetjes op volgorde van waarschijnlijkheid dat ze de vader zijn. Begin met het mannetje met die de grootste waarschijnlijkheid heeft om de vader te zijn.
Slide 6 - Open question
Bij pasgeboren baby's wordt wat bloed afgenomen door middel van de zogenaamde hielprik. Uit onderzoek van het bloed blijkt het kind een erfelijke stofwisselingsziekte genaamd PKU te hebben. Het kind zal een aangepast dieet moeten volgen. Geen van beide ouders heeft de verschijnselen van deze ziekte. De ouders willen graag nog een kind. Hoe groot is de kans dat dit tweede kind ook PKU zal hebben?
A
12,5%
B
25%
C
50%
D
100%
Slide 7 - Quiz
Een plantenkweker voert een kruising uit met een bepaalde rozensoort. Bij deze soort komen twee fenotypen voor met betrekking tot de bladrand. Een plant met ingesneden bladrand wordt gekruist met een plant met gave bladrand. Alle nakomelingen blijken een ingesneden bladrand te hebben. Geef een verklaring voor het fenotype van de nakomelingen.
Slide 8 - Open question
Dezelde kweker heeft een plant die ingesneden bladeren heeft. Hij weet alleen niet of deze plant homozygoot of heterozygoot is. Om daar zeker van te worden, voert hij een bepaalde kruising uit. Aan de hand van de fenotypen van de andere 'ouderplant' en de nakomelingen kan dan met zekerheid worden vastgesteld welk genotype de oorspronkelijke ouderplant heeft. Geef het genotype van de andere ouderplant waarmee deze kruising uitgevoerd moet worden om met zekerheid te bepalen welk genotype de eerste ouderplant heeft. Leg je antwoord uit met een kruisingstabel die je hier uploadt.
Slide 9 - Open question
Bij runderen komen drie fenotypen voor.: witte vacht, vaalrode vacht en rode vacht. Een koe met een witte vacht wordt gekruist met een stier met een rode vacht. Alle nakomelingen blijken een vaalrode vacht te hebben. Geef het kruisingsschema dat bovenstaande fenotypen bij de nakomelingen verklaart.
Slide 10 - Open question
Zie vorige kruising. Twee van de vaalrode nakomelingen uit de F1 worden door de fokker onderling doorgekruist. Geef de fenotypeverhouding zoals deze verwacht kan worden in de F2. Verklaar je verhouding.
Slide 11 - Open question
Bij petunia's komen drie bloemkleuren voor. De kleur wordt veroorzaakt door twee allelen: een allel voor witte bloemen en een allel voor paarse bloemen. In het fenotype komen naast wit en paars ook roze voor. Een petunia plant met roze bloemen wordt gekruist met witte bloemen. Geef de kruisingstabel waaruit blijkt welke kleuren bloemen verwacht kan worden bij de nakomelingen.
Slide 12 - Open question
De kweker voert talloze kruisingen uit met dezelfde twee petunia's. Uit deze kruising komen 74 roze petunia's, 38 witte petunia's en 37 paarse petunia's.
Wat is waar over de ouder-petunia's?
A
een petunia is wit, de ander is paars
B
een petunia is wit, de ander is roze
C
een petunia is paars, de ander is roze
D
beide petunia's zijn roze
Slide 13 - Quiz
Bij kuifkanaries is de aanwezigheid van een kuif monogenetisch bepaald. Het allel voor het wel hebben van een kuif is dominant over het allel voor het niet hebben van een kuif. Indien een kanarie-embryo homozygoot dominant is, leidt dit echter tot een misvorming tijdens de embryonale ontwikkeling waardoor het embryo afsterft. Twee heterozygote kanaries worden gekruist. Hoe groot is de kans dat het eerste jong en het tweede jong kuifloos is?
A
0%
B
11%
C
33%
D
66%
Slide 14 - Quiz
Bij kuifkanaries is de aanwezigheid van een kuif monogenetisch bepaald. Het allel voor het wel hebben van een kuif is dominant over het allel voor het niet hebben van een kuif. Indien een kanarie-embryo homozygoot dominant is, leidt dit echter tot een misvorming tijdens de embryonale ontwikkeling waardoor het embryo afsterft. Twee heterozygote kanaries worden gekruist. Hoe groot is de kans dat het eerste jong kuifloos is?
A
0%
B
25%
C
33%
D
50%
Slide 15 - Quiz
overerving in een stamboom
Slide 16 - Slide
Bestudeer de stamboom.
Hoe erft deze erfelijke ziekte over?
A
De ziekte erft dominant over
B
De ziekte erft recessief over
Slide 17 - Quiz
Dezelfde stamboom maar nu is iedere persoon voorzien van een nummer.
Juist of onjuist:
persoon 2 is heterozygoot
A
juist
B
onjuist
Slide 18 - Quiz
Juist of onjuist:
het genotype van persoon 5 valt niet met zekerheid op te maken.
A
juist
B
onjuist
Slide 19 - Quiz
Juist of onjuist:
De kans dat persoon 8 heterozygoot is is 25%
A
juist
B
onjuist
Slide 20 - Quiz
Juist of onjuist:
persoon 7 moet heterozygoot zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 21 - Quiz
Juist of onjuist:
persoon 7 moet heterozygoot zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 22 - Quiz
Van personen 12 en 13 is nog niet bekend of ze de ziekte hebben of niet.
Bereken hoe groot de kans is dat persoon 12 de ziekte heeft.
Slide 23 - Open question
Leerdoelen
Je kunt de Mendeliaanse overervingswetten toepassen op de volgende kruisingstypen: