YH4-TH3-BS3

basisstof 3: genenparen
H4
Thema 3
Genetica
1 / 30
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

basisstof 3: genenparen
H4
Thema 3
Genetica

Slide 1 - Slide

Leerdoelen vorige les
  • Je ziet in dat genen op vaste plaatsen in het genoom liggen
  • Je kunt het verschil beschrijven tussen een gen en een allel
  • Je kunt uitleggen hoe een verschil in dominantie van allelen tot verschillen in fenotypen kan leiden.
  • Je kunt verklaren in welke verhoudingen allelen tijdens meiose over gameten worden verdeeld.

Slide 2 - Slide

Leerdoelen vandaag
  • Je kunt verklaren in welke verhoudingen allelen tijdens meiose over gameten worden verdeeld.
  • Je kunt uitleggen welke rol recombinatie speelt in genetische variatie.
  • Je kan van een monohybride kruising een kruisingsthema opstellen. 
  • Je kan de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen bij een monohybride kruising afleiding uit een kruisingsschema of stamboom.
  • Je kunt de Mendeliaanse overervingswetten toepassen op de volgende kruisingstypen:

  • reguliere monohybride kruisingen
  • monohybride kruising met onvolledige dominantie
  • monohybride kruisingen met co-dominantie

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Segregatie van allelen tijdens meiose
Een lichaamscel is diploīd
(2n) dus elk allel is er 2x (bijv. Pp)

Een gameet is haploīd (n) dus elk allel is er 1x (bijv. P)

Bij meiose 1 worden paren gescheiden. De helft van de gameten krijgt het ene allel
De andere helft het andere allel

Dus een cel met genotype Pp die de meiose ondergaat levert:
50% gameten met P
en 
50% gameten met p

Slide 6 - Slide

Een vader die heterozygoot is voor het 'oorlel-gen' krijgt een kind met een moeder die ook heterozygoot is.

Welke gameten maken de ouders aan?
A
papa: 50% A en 50% A mama: 50% a en 50% a
B
papa: 100% Aa mama: 100% Aa
C
papa: 50% A en 50% a mama: 50% A en 50% a
D
papa: 75% A en 25% a mama: 75% A en 25% a

Slide 7 - Quiz

Monohybride kruisingen - voorbeeld
Hoe pak je dit aan? 
  1. Betekenis van de allelen
Bruin =dominant = A
Blond = recessief = a


Het gen voor  bruine vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 8 - Slide

Monohybride kruisingen - voorbeeld
Hoe pak je dit aan? 
1. Betekenis van de allelen
     Bruin =dominant = A
     Blond = recessief = a
2. Genotype van de ouders
     vader = heterozygoot = Aa
moeder  = heterozygoot = Aa 


Het gen voor  bruine vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 9 - Slide

Monohybride kruisingen - voorbeeld
Hoe pak je dit aan? 
  1. Betekenis van de allelen 
  2. Genotype van ouders 
  3. Kruisingstabel opstellen


Het gen voor  bruine vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 10 - Slide

Kruisingstabellen / Punnett squares
gameten van ouders langs de assen A, a (vader) en A , a (moeder)
in de cellen: mogelijke genotypen bij nakomelingen


Slide 11 - Slide

monohybride kruisingen 
Hoe pak je dit aan? 
  1. Betekenis van de allelen 
  2. Genotype van ouders 
  3. Kruisingtabel opstellen
  4. Verhouding tussen genotypen noteren
  5. Verhouding tussen fenotypen noteren


Het gen voor  bruine vachtkleur erft dominant over.
Twee (heterozygote) bruine labradors  paren, wat is de kans op blonde puppies?
 

Slide 12 - Slide

Kruisingstabellen / Punnett squares
verhouding genotypen = AA : Aa : aa        Verhouding fenotypen bruine vacht : blonde vacht
                                                   1   :  2  :  1                                                                      3        :        1

Voorbeeld
kans dat bij bevruchting de zaadcel het recessieve allel bevat is 1/2
kans dat bij bevruchting de eicel het recessieve allel bevat is 1/2
De kans dat de zygote dus beide recessieve allelen bevat is 1/2 * 1/2 = 1/4

Slide 13 - Slide

Afspraken voor het maken van kruisingsschema's 
Gebruik letters met een duidelijk verschil tussen hoofdletter en kleine letter: Rr, Tt, Ee, Aa, Bb

oudergeneratie = P - komt af van Latijn "Parentes" / Engels "Parent"

nakomelingen =  F1 - F  komt af van Latijn "Filii " = kinderen 
                                                   1   geeft generatie aan 
                                                   (F1 = 1e generatie, F2 = 2e generatie, etc)


Slide 14 - Slide

Werk deze opgave uit op een stuk papier. Maak een foto van je kruisingstabel en upload deze hier.
Een man die heterozygoot is voor het 'oorlel-gen' krijgt samen met een vrouw die vaste oorlellen (recessief) heeft, een kindje.
Bereken hoe groot de kans is dat het kindje ook vaste oorlellen heeft. Leg je antwoord uit met behulp van een kruisingstabel.

Slide 15 - Open question

Poes Kitty met lange haren heeft gepaard met kater Kobus. Zij krijgt zowel kortharige als langharige jongen. Het gen voor langharigheid is recessief.
Over het genotype van Kitty worden 3 uitspraken gedaan:
1) Kitty is zeker heterozygoot voor langharigheid
2) Kitty is zeker homozygoot voor langharigheid.
3) Kitty kan heterozygoot of homozygoot zijn voor langharigheid
Welke uitspraak is juist?
A
geen van allen
B
uitspraak 1
C
uitspraak 2
D
uitspraak 3

Slide 16 - Quiz

Poes Kitty met lange haren heeft gepaard met kater Kobus. Zij krijgt zowel kortharige als langharige jongen. Het gen voor langharigheid is recessief.

Geef de genotypen van beide ouders en leg uit met behulp van een kruisingsschema wat de fenotype verhouding die bij de jongen verwacht kan worden.
Werk de opdracht uit op papier, maak een foto van je uitwerkingen en upload deze hier

Slide 17 - Open question

Bij runderen is het gen voor een ruwe tong dominant over dat voor een gladde tong. Een bepaalde koe is heterozygoot voor dat gen. Deze koe krijgt een kalf van een stier die ook heterozygoot is voor deze eigenschap.

Hoe groot is de kans dat dit kalf eveneens heterozygoot is voor dit gen? Leg je antwoord uit met een kruisingsschema. Werk deze op papier uit, maak er een foto van en upload deze hier.

Slide 18 - Open question

Bij cavia's is het gen voor ruw haar dominant over dat voor glad haar. Een ruwharig cavia-vrouwtje, dat homozygoot is voor deze eigenschap, krijgt jongen. Deze jongen zijn allemaal ruwharig. Het is niet bekend welk dier de vader is van deze jongen. Er zijn drie mannetjes die in aanmerking komen.
Mannetje 1: gladharig
Mannetje 2: ruwharig (homozygoot)
Mannetje 3: ruwharig (heterozygoot)
Zet deze mannetjes op volgorde van waarschijnlijkheid dat ze de vader zijn. Begin met het mannetje met die de grootste waarschijnlijkheid heeft om de vader te zijn.
Bij cavia's is het gen voor ruw haar dominant over dat voor glad haar. Een ruwharig cavia-vrouwtje, dat homozygoot is voor deze eigenschap, krijgt jongen. Deze jongen zijn allemaal ruwharig. Het is niet bekend welk dier de vader is van deze jongen. Er zijn drie mannetjes die in aanmerking komen.
Mannetje 1: gladharig
Mannetje 2: ruwharig (homozygoot)
Mannetje 3: ruwharig (heterozygoot)
Zet deze mannetjes op volgorde van waarschijnlijkheid dat ze de vader zijn. Begin met het mannetje met die de grootste waarschijnlijkheid heeft om de vader te zijn. 

Slide 19 - Open question

Bij pasgeboren baby's wordt wat bloed afgenomen door middel van de zogenaamde hielprik. Uit onderzoek van het bloed blijkt het kind een erfelijke stofwisselingsziekte genaamd PKU te hebben. Het kind zal een aangepast dieet moeten volgen. Geen van beide ouders heeft de verschijnselen van deze ziekte. De ouders willen graag nog een kind.
Hoe groot is de kans dat dit tweede kind ook PKU zal hebben?
A
12,5%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 20 - Quiz

Dezeflde kweker heeft een plant die ingesneden bladeren heeft. Hij weet alleen niet of deze plant homozygoot of heterozygoot is. Om daar zeker van te worden, voert hij een bepaalde kruising uit. Aan de hand van de fenotypen van de andere 'ouderplant' en de nakomelingen kan dan met zekerheid worden vastgesteld welk genotype de oorspronkelijke ouderplant heeft.
Geef het genotype van de andere ouderplant waarmee deze kruising uitgevoerd moet worden om met zekerheid te bepalen welk genotype de eerste ouderplant heeft.
Leg je antwoord uit met een kruisingstabel die je hier uploadt.

Slide 21 - Open question

Bij runderen komen drie fenotypen voor.: witte vacht, vaalrode vacht en rode vacht. Een koe met een witte vacht wordt gekruist met een stier met een rode vacht. Alle nakomelingen blijken een vaalrode vacht te hebben.
Geef het kruisingsschema dat bovenstaande fenotypen bij de nakomelingen verklaart.

Slide 22 - Open question

Zie vorige kruising. Twee van de vaalrode nakomelingen uit de F1 worden door de fokker onderling doorgekruist.
Geef de fenotypeverhouding zoals deze verwacht kan worden in de F2. Verklaar je verhouding.

Slide 23 - Open question

Bij petunia's komen drie bloemkleuren voor. De kleur wordt veroorzaakt door twee allelen: een allel voor witte bloemen en een allel voor paarse bloemen. In het fenotype komen naast wit en paars ook roze voor.
Een petunia plant met roze bloemen wordt gekruist met witte bloemen.
Geef de kruisingstabel waaruit blijkt welke kleuren bloemen verwacht kan worden bij de nakomelingen.

Slide 24 - Open question

De kweker voert talloze kruisingen uit met dezelfde twee petunia's. Uit deze kruising komen 74 roze petunia's, 38 witte petunia's en 37 paarse petunia's.

Wat is waar over de ouder-petunia's?
A
een petunia is wit, de ander is paars
B
een petunia is wit, de ander is roze
C
een petunia is paars, de ander is roze
D
beide petunia's zijn roze

Slide 25 - Quiz

Bij kuifkanaries is de aanwezigheid van een kuif monogenetisch bepaald. Het allel voor het wel hebben van een kuif is dominant over het allel voor het niet hebben van een kuif. Indien een kanarie-embryo homozygoot dominant is, leidt dit echter tot een misvorming tijdens de embryonale ontwikkeling waardoor het embryo afsterft.
Twee heterozygote kanaries worden gekruist.
Hoe groot is de kans dat het eerste jong en het tweede jong kuifloos is?
A
0%
B
11%
C
33%
D
66%

Slide 26 - Quiz

Bij kuifkanaries is de aanwezigheid van een kuif monogenetisch bepaald. Het allel voor het wel hebben van een kuif is dominant over het allel voor het niet hebben van een kuif. Indien een kanarie-embryo homozygoot dominant is, leidt dit echter tot een misvorming tijdens de embryonale ontwikkeling waardoor het embryo afsterft.
Twee heterozygote kanaries worden gekruist.
Hoe groot is de kans dat het eerste jong kuifloos is?
A
0%
B
25%
C
33%
D
50%

Slide 27 - Quiz

Leerdoelen vandaag
  • Je kunt verklaren in welke verhoudingen allelen tijdens meiose over gameten worden verdeeld.
  • Je kunt uitleggen welke rol recombinatie speelt in genetische variatie.
  • Je kan van een monohybride kruising een kruisingsthema opstellen. 
  • Je kan de frequentie van genotypen en fenotypen van nakomelingen bij een monohybride kruising afleiding uit een kruisingsschema of stamboom.
  • Je kunt de Mendeliaanse overervingswetten toepassen op de volgende kruisingstypen:

  • reguliere monohybride kruisingen
  • monohybride kruising met onvolledige dominantie
  • monohybride kruisingen met co-dominantie

Slide 28 - Slide

Maak opgave 21 t/m 34 in je digitale boek.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Video