Les 1 Herkennen van begrippen en belangrijke werkwoorden in natuurkundige vraagstukken
Les 1
Herkennen van begrippen en belangrijke werkwoorden in natuurkundige begrippen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1-4
This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Les 1
Herkennen van begrippen en belangrijke werkwoorden in natuurkundige begrippen
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Je leert:
Verschillende begrippen in een vraag herkennen
Belangrijke woorden in een vraag herkennen (WAT MOET JE DOEN??)
Slide 2 - Slide
Als je een vraag bij natuurkunde leest, ken je dan altijd alle woorden?
Ja
Nee
Slide 3 - Poll
Wat doe je als je een woord niet kent
Ik ga gewoon verder
Ik gok wat er staat
ik zoek het woord op
iets anders
Slide 4 - Poll
Als een vraag begint met een groot stuk tekst, wat doe je dan?
Ik lees eerst de tekst en ga dan naar de vragen
Ik ga eerst naar de vragen en lees dan de tekst
Slide 5 - Poll
Belangrijke woorden in een vraag: WAT MOET JE DOEN woorden
Leg uit: Je legt met behulp van een begrip (meestal staat deze al in de vraag) uit wat er in een bepaalde situatie gebeurt, zorg dat anderen je begrijpen.
Beschrijf: beschrijf wat er gebeurt in de gegeven situatie.
Bepaal: lees iets af uit een grafiek of tabel.
Bereken: bereken de gevraagde grootheid, gebruik de steunkaart rekenen
Slide 6 - Slide
Bij het lezen van een vraag is het belangrijk:
Dat je de woorden begrijpt
Begrijpt wat je moet doen met de informatie die er staat
Slide 7 - Slide
Wat kun je doen als je een woord niet begrijpt ?
Kun je de betekenis uit het woord herleiden?
Kan je de betekenis uit het verhaaltje/opdracht halen?
Zoek het woord op in een woordenboek
Slide 8 - Slide
Het is belangrijk om de vraag te kunnen ontleden
Kun je de begrippen en belangrijke woorden voor het beantwoorden van een vraag herkennen?
Het gaat er nu nog niet om of je de begrippen kent, alleen of je ze herkent!
Slide 9 - Slide
Streep/markeer in deze tekst de begrippen en belangrijke woorden aan
Bart-jan rijdt op zijn fiets. Zijn beweging is eenparig. De aandrijfkracht komt van zijn benen. Hij zet hiervoor chemische energie om in bewegingsenergie. Leg uit of de tegenwerkende krachten groter, kleiner of gelijk aan de voortstuwende krachten is.
Slide 10 - Slide
rood = BEGRIP, groen = WAT JE MOET DOEN
Bart-jan rijdt op zijn fiets. Zijn beweging is eenparig. De aandrijfkracht komt van zijn benen. Hij zet hiervoor chemische energie om in bewegingsenergie. Leg uit of de tegenwerkende krachten groter, kleiner of gelijk aan de voortstuwende krachten is.
Slide 11 - Slide
Doet dit nu ook met vraag 2
Vergelijk de antwoorden met elkaar.
timer
7:00
Slide 12 - Slide
Alles aangestreept?
Schrijf de woorden die je hebt aangestreept over op het begrippenblad.
Zoek met elkaar de betekenis van alle woorden op en schrijf deze op. Gebruik hiervoor je telefoon of je lesboek
Slide 13 - Slide
Je hebt nu:
Een eigen begrippenlijst gemaakt
Lever deze in, volgende les heb je deze weer nodig
Slide 14 - Slide
Wat is een eenparige beweging
A
Beweging in een wisselende snelheid
B
Beweging met een steeds langzamere snelheid
C
Beweging met een constante snelheid
D
Beweging met een steeds sneller snelheid
Slide 15 - Quiz
Wat wordt er bedoeld met aandrijfkracht
A
De kracht die is bedoeld om een voertuig te laten bewegen
B
De kracht die is bedoeld om een voertuig te laten stoppen
C
De kracht die een beweging tegenwerkt
D
De totale kracht
Slide 16 - Quiz
Wat is bewegingsenergie?
A
De energie van een stilstaand voorwerp
B
De energie van een bewegend voorwerp
Slide 17 - Quiz
Wat is eenparig versnellen
A
Versnellen waarbij elke seconde de snelheid toeneemt, de toename is niet gelijk
B
Versnellen waarbij de snelheid iedere seconde evenveel toeneemt
Slide 18 - Quiz
Wat moet je doen als er in een vraag LEG UIT staat?