Directe en indirecte vragen (B1)

Directe en indirecte vragen 
Ik kan directe en indirecte vragen herkennen
Ik kan open en gesloten vragen herkennen
Ik kan (open en gesloten) directe vragen veranderen in indirecte vragen 
Ik kan zelf indirecte vragen stellen 
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1-4

This lesson contains 12 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 75 min

Items in this lesson

Directe en indirecte vragen 
Ik kan directe en indirecte vragen herkennen
Ik kan open en gesloten vragen herkennen
Ik kan (open en gesloten) directe vragen veranderen in indirecte vragen 
Ik kan zelf indirecte vragen stellen 

Slide 1 - Slide

Voorbereiden: 15 min.
Voorbereiden
Bespreek in duo's: Wat is het verschil tussen directe en indirecte vragen? Waarom zou je een vraag indirect stellen? Welke grammaticale verschillen zijn er?

Direct: Hoe laat komt de volgende bus?
Indirect: Weet jij misschien hoe laat de volgende bus komt?

Direct: Welke planten kunnen goed tegen de zon? 
Indirect: Kunt u mij vertellen welke planten goed tegen de zon kunnen?
timer
5:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Voorbereiden
Open vragen beginnen met een vraagwoord (wie, wat, waar, wanneer, waarom, welk(e) ..., hoe, hoe laat, hoe vaak, etc.). 

Gesloten vragen beginnen met een werkwoord. Je kunt deze vragen beantwoorden met 'ja' of 'nee'.

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Voorbereiden
  • Directe open vragen hebben inversie.
     
  • Hoe laat is het

  • Indirecte open vragen hebben bijzin-structuur (het werkwoord staat aan het eind). 

  • Weet jij hoe laat het is



Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Voorbereiden
  • Directe gesloten vragen hebben ook inversie. Ze beginnen met een werkwoord. 

  • Heb je de deur op slot gedaan?

  • Indirecte gesloten vragen hebben ook een bijzin-structuur. 
    Let op! Je gebruikt het voegwoord 'of'. 

  • Weet je nog of je de deur op slot hebt gedaan

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Voorbereiden
Instructie: Een indirecte vraag is wat beleefder dan een directe vraag. 
Je kunt een indirecte vraag beginnen met:

Weet jij / u ... ?
Weten jullie ... ?
Kun je / kunt u me vertellen ... ?
Kun je je (nog) herinneren ... ?
Ik wil graag weten ...
Ik zou graag willen weten ... 
Ik vraag me af ... 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Oefenen!
Bespreek in duo's: Wat is de fout in de zin? 
Klaar? Schrijf de zinnen dan op de goede manier in je schrift.

  1. Weet jij misschien waar is de bioscoop?
  2. Weet u hoe vaak moet ik deze medicijnen innemen?
  3. Weten jullie wanneer begint de les?
  4. Kunt u me vertellen de trein nog naar Leeuwarden rijdt?
  5. Kun je je nog herinneren waar we speelden altijd?
  6. Ik wil graag weten of je komt op mijn feest.
  7. Ik zou graag willen weten ik mijn nieuwe fiets kan ophalen.
  8. Ik vraag me af wanneer ben je vrij?


timer
10:00

Slide 7 - Slide

Oefenen! 15 min.
Oefenen!
Antwoorden:

  1. Weet jij misschien waar de bioscoop is?
  2. Weet u hoe vaak ik deze medicijnen moet innemen? (innemen moet / in moet nemen)
  3. Weten jullie wanneer de les begint?
  4. Kunt u me vertellen of / wanneer de trein nog naar Leeuwarden rijdt?
  5. Kun je je nog herinneren waar we altijd speelden?
  6. Ik wil graag weten of je op mijn feest komt.
  7. Ik zou graag willen weten of / wanneer / waar ik mijn nieuwe fiets kan ophalen.
  8. Ik vraag me af wanneer je vrij bent.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Oefenen!
Opdracht: Op het werkblad staan directe vragen. Maak er indirecte vragen van. 
Let op de woordvolgorde in de zinnen. 

Weet jij / u ... ?
Weten jullie ... ?
Kun je / kunt u me vertellen ... ?
Kun je je (nog) herinneren ... ?
Ik wil graag weten ...
Ik zou graag willen weten ...
Ik vraag me af ... 

timer
15:00
Klaar? In zicht: blz. 135, 136 en 137
De sprong: blz. 275, 276 en 277

Slide 9 - Slide

Oefenen! 15 min. 
Oefenen!
Opdracht: Schrijf nu zelf vijf indirecte vragen op. Begin met een vraagwoord (wie, wat, waar, wanneer, waarom, welk(e) ..., hoe, hoe laat, hoe vaak, etc.) of met een werkwoord. 

Twijfel je of de zin goed is? Vraag dan de docent om hulp.

Klaar?
Stel daarna de vragen aan je medecursist. Geef antwoord op de vragen van je medecursist.




Klaar? In zicht: blz. 135, 136 en 137
De sprong: blz. 275, 276 en 277
timer
15:00

Slide 10 - Slide

Oefenen! 15 min.
Terugkijken
Opdracht: Schrijf een indirecte vraag of twee indirecte vragen die je deze week aan iemand kan stellen. 

Slide 11 - Slide

Terukijken: 10 min.

Deze indirecte vraag / twee indirecte vragen kan ik deze week stellen:

Slide 12 - Open question

This item has no instructions