hst 5

hst 5
1 / 22
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

hst 5

Slide 1 - Slide

aanbod
A
waar iets of iemand vandaan komt
B
alle verschillende soorten artikelen die in een winkel te koop zijn, de keuze
C
de juiste oplossing hebben, gelijk hebben
D
alle producten die bijvoorbeeld een winkel of firma aanbiedt

Slide 2 - Quiz

Arbeidsintensief is:
A
Het veel hebben van arbeid op 1 plek
B
Er zijn veel mensen nodig voor dit soort werk
C
Er zit veel waarde in het bedrijf aan machines
D
Mensen werken hard voor hun geld.

Slide 3 - Quiz

Welke vorm van werkloosheid herken je in dit verhaal?
A
Seizoenswerkloosheid
B
Frictie werkloosheid
C
Conjuncturele werkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 4 - Quiz

Afzet=
A
Winst-overige kosten
B
Overige kosten
C
Aantal verkochte producten
D
Afzet x verkoopprijs

Slide 5 - Quiz

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 6 - Quiz

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Omzet
D
Omzet x Verkoopprijs

Slide 7 - Quiz

Wat is de beroepsbevolking?
A
Iedereen die werkt of werkloos is
B
Iedereen die werkt
C
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt
D
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is

Slide 8 - Quiz

Wat zijn maatschappelijke opbrengsten?
A
Voordelen voor de samenleving die komen door productie
B
Opbrengsten voor het hele land uit productie
C
Opbrengsten van een bedrijf voor het hele land

Slide 9 - Quiz

Wat is een arbeidsovereenkomst?
A
Het wettelijk ontslag vanuit de werkgever
B
Het wettelijk minimumloon
C
Betaalde arbeid
D
Afspraak tussen werkgever en werknemer

Slide 10 - Quiz

wat is CAO?
A
afspraken over de Arbeidsvoorwaarden
B
ingeschreven staan bij het UWV
C
redenen om te willen werken
D
een bedrijf die daklozen helpt aan werk

Slide 11 - Quiz

Wat zijn maatschappelijke kosten?
A
Die betaal je als je een auto koopt.
B
Een ander woord voor rente.
C
Kosten om afvalwater te verwijderen.
D
Een ander woord voor recycling.

Slide 12 - Quiz

1) bruto loon is lager dan netto loon
2) tussen bruto en netto loon zitten belastingen en werkgeverspremies
A
beide juist
B
1 juist 2 onjuist
C
1 onjuist 2 juist
D
beide onjuist

Slide 13 - Quiz

Netto loon is
A
bruto loon + loonbelasting + premies
B
bruto loon minus vakantiegeld
C
bruto loon - (loonbelasting+premies)
D
altijd te weinig

Slide 14 - Quiz

Vanaf welke leeftijd is er sprake van 100% Wettelijk minimumloon
A
21
B
22
C
24
D
23

Slide 15 - Quiz

Welke 2 wetten beschermen de werknemers
A
UWV en Arbowet
B
Arbowet en wettelijke gelijkheid
C
Arbowet en Arbeidstijdenwet
D
Arbeidstijdenwet en UWV

Slide 16 - Quiz

Met een tijdelijke baan heb je werk voor?
A
bepaalde tijd
B
onbepaalde tijd
C
altijd
D
zonder proeftijd

Slide 17 - Quiz

Juist of onjuist?
Het minimumloon is voordelig voor werkgevers.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Deze wet regelt de werk- en rusttijden
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet

Slide 19 - Quiz

Hoe jonger iemand is hoe lager het minimumloon is?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 20 - Quiz

Wat is een bedrijfskolom?
A
is de productieweg binnen een bedrijf.
B
zijn de bedrijven waarmee een bedrijf handelt.
C
geeft aan welke bedrijven in de productieweg voorkomen.
D
zijn alle bedrijven die eenzelfde soort product maken.

Slide 21 - Quiz

Wat is een andere naam voor brutowinstmarge of brutowinst
A
Verkoop
B
Brutowinstopslag
C
Omzet
D
Afzet

Slide 22 - Quiz