werkwoordspelling

werkwoordspelling
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

werkwoordspelling

Slide 3 - Slide

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
rood
verhuizen
hebben
zijn
hond

Slide 4 - Drag question

Sleep alle werkwoorden naar 'werkwoorden' alles wat geen werkwoord is sleep je naar 'geen werkwoord'.
Werkwoord
Geen werkwoord
huis
goede
verhuizen
heb
zijn
hond
tafel
bloempje
Kopje
rood
tent
bijzonder
denken
lopen
huilen
moeten
wil
geeft

Slide 5 - Drag question

Maaike (verhuizen) volgende maand naar een andere stad.
A
verhuist
B
verhuisd
C
verhuisde
D
verhuizt

Slide 6 - Quiz

(Worden) jij ook zo blij als de zon schijnt?
A
word
B
wordt
C
werd
D
worden

Slide 7 - Quiz

Het (gebeuren) bijna nooit dat ik te laat op mijn werk kom.
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 8 - Quiz

Daarom (hamsteren) mijn moeder al twee weken pakken rijst en toiletpapier.
A
hamsteren
B
hamster
C
hamstert
D
hamsterd

Slide 9 - Quiz

De weerman (voorspellen) een mooie zomerse dag.
A
voorspelt
B
voorspeld

Slide 10 - Quiz

De zon (schijnen) de hele dag.

Slide 11 - Open question

(worden) jij hier gek van?

Slide 12 - Open question

Ik (lopen) naar school

Slide 13 - Open question

Laura ( moeten) naar school.

Slide 14 - Open question

De houtkachel (branden) goed.

Slide 15 - Open question

Het vliegtuig ( landen) op het vliegveld.
A
land
B
landd
C
landt
D
lant

Slide 16 - Quiz

(Komen) jij naar school?
A
Komt
B
Kom
C
Komd
D
Komdt

Slide 17 - Quiz

Zelf aan de slag
- Junior Einstein 2 opdrachten 
-  

Slide 18 - Slide