als/dan

Als of DAN?  
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Als of DAN?  

Slide 1 - Slide

DAN:
regels:
gebruik DAN na:
- De vergrotende trap: meer DAN, kleiner DAN, mooier DAN
- ander, andere, anders: het is anders DAN ik dacht

Slide 2 - Slide

ALS
Gebruik ALS na:
- net zo en even: net groot ALS, even mooi ALS
- Niet zo: niet zo groot ALS
- Drie keer, vier keer zo: vier keer zo groot ALS

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

In tweetal: opdr 5 blz 183

Slide 5 - Slide

Opdracht 5
1 De zomervakantie duurt langer dan de meivakantie.
2 Een broodje op het station is bijna twee keer zo duur als een broodje in de kantine
3 Onze voorstelling was veel leuker dan die van de andere groep.
4 In Friesland is het niet zo druk als in de Randstad.
5 Ik vier mijn verjaardag op een andere manier dan ik eerst van plan was.
6 Spreek jij net zo goed Spaans als Nederlands?


Slide 6 - Slide

Aan de slag:
Weektaak:

H4 Over taal opdr: 1 t/m 4

H5 Over taal opdr: 1 t/m 4

Slide 7 - Slide

Opdracht 1 - OT 4
1 bevestigd (bevestigen) = gezegd dat het waar is
2 ontkent (ontkennen) = zegt dat het niet waar is
3 beslist = zeer zeker
4 enerzijds = aan de ene kant
 anderzijds = aan de andere kant
5 tegenstrijdig = niet kloppend
6 het standpunt = de mening
7 de uitspraak = iets wat iemand zegt
8 kritiek = opmerking over wat er fout is
9 het knelpunt = de plek waar de problemen zitten
10 beïnvloeden = proberen te veranderen

Slide 8 - Slide

Opdracht 2 - OT4

1 bevestigt – ontkent
2 het compliment – de kritiek
3 misschien – beslist


Slide 9 - Slide

Opdracht 3 OT 4
1 De mentor begrijpt het standpunt van de leerlingen dat ze geen huiswerk willen voor de eerste dag na de vakantie.
2 Hanna zegt dat ze goede cijfers haalt op school, maar dat ze misschien niet overgaat. Haar moeder vindt het een tegenstrijdig verhaal en gaat praten op school.
3 De burgemeester kwam in de problemen door een uitspraak die hij had gedaan. Tja, een burgemeester kan niet alles zeggen wat hij denkt.
4 Enerzijds vind ik sporten leuk, maar anderzijds vind ik het vervelend dat sporten zo veel tijd kost.
5 De gemeente heeft veel goede plannen maar het knelpunt is geld. De plannen zijn te duur.


Slide 10 - Slide

Opdracht 4 OT 4
1 emotie = sterk gevoel
2 minstens = niet minder dan
3 favoriete (favoriet) = leukste
4 volgens = zoals iemand zegt
5 (de) afschuw = een heel naar gevoel van schrik en woede
6 doorheeft (doorhebben) = snapt
7 dappere (dapper) = moedig
8 roepen herinneringen op (herinneringen oproepen) = gevoelens of gedachten naar boven halen
9 (de) vondst = iets wat je gevonden of bedacht hebt
10 (het) hoofdkwartier = de plaats van waaruit zaken geregeld worden


Slide 11 - Slide

Opdracht 1
OT5
1 begrippen (het begrip) = woorden
2 (het) inzicht = weten hoe iets in elkaar zit
3 (het) element = onderdeel
4 (het) exemplaar = één van een bepaalde soort
5 stadium = periode
6 onderscheiden = het verschil zien
7 in geval van = als er is
8 gaat ten koste van = is een nadeel voor
9 in grote lijnen = samengevat tot de belangrijkste punten
10 in aanraking komt met (in aanraking komen met) = contact heeft met
11 tot stand komt (tot stand komen) = ontstaat


Slide 12 - Slide

Opdracht 2
OT5
1 In een film is het verhaal belangrijk, maar de muziek is ook een belangrijk element.
2 De docent geeft de leerling een exemplaar van het Van Dale Basiswoordenboek.
3 Bij economie leer je wat de begrippen ‘welvaart’ en ‘handel’ betekenen.
4 In welk stadium is griep besmettelijk?
5 De burgemeester heeft meer inzicht nodig in de problemen in de stad. Pas als hij de problemen begrijpt, kan hij een oplossing bedenken.
6 De tweelingzussen lijken heel erg op elkaar. Je kunt ze bijna niet onderscheiden.
7 Je gaat te laat naar bed. Dat gaat ten koste van je gezondheid.
8 Kinderen in de stad komen weinig in aanraking met de natuur. Als ze geluk hebben, is er een park in de buurt.
9 De docent vertelt in grote lijnen wat we in de toneelweek gaan doen.
10 Je mag de noodrem alleen in geval van nood gebruiken.
11 De docent legt uit hoe een wet tot stand komt.

Slide 13 - Slide

7 Je gaat te laat naar bed. Dat gaat ten koste van je gezondheid.
8 Kinderen in de stad komen weinig in aanraking met de natuur. Als ze geluk hebben, is er een park in de buurt.
9 De docent vertelt in grote lijnen wat we in de toneelweek gaan doen.
10 Je mag de noodrem alleen in geval van nood gebruiken.
11 De docent legt uit hoe een wet tot stand komt.

Slide 14 - Slide

Opdracht 3
OT5
1 (de) gift = iets dat je geeft, vaak geld
2 maak ... over (overmaken) = betalen via de bank
3 (de) bijdrage = iets wat je geeft of doet


Slide 15 - Slide

Opdracht 4 OT5 
1 Het volleybalteam voelt zich erg onder druk staan want iedereen verwacht dat ze kampioen worden. Nu moet het wel presteren.
2 Het team staat al weken bovenaan in de competitie.
3 Sporten is een goede uitlaatklep voor spanning en stress. Het sporten helpt om te ontspannen.
4 Vind je ook dat elke school leerlingen moet betrekken bij belangrijke beslissingen?


Slide 16 - Slide

5 De leerlingen hebben elkaar tijdens het schoolkamp goed leren kennen. De saamhorigheid in de klas is nu veel groter.
6 Zodra je vijftien bent, kun je gaan werken om geld te verdienen als aanvulling op je zakgeld.
7 In Lelystad heeft een enthousiaste brandweerman zijn best gedaan voor de oprichting van de jeugdbrandweer. Veel andere plaatsen hebben ook een jeugdbrandweer.

Slide 17 - Slide