Leesvaardigheid herhalen 2vwo

Welkom in de les!
  1. Pak je materialen: lesboek, schrijfmateriaal, tijdschrift / krant, laptop (kleppen dicht).
  2. Start: LessonUp
  3. Opdracht: leesvaardigheid (inleveren)
  4. Bespreken SO spelling of werken aan speeddate boek. 
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Welkom in de les!
  1. Pak je materialen: lesboek, schrijfmateriaal, tijdschrift / krant, laptop (kleppen dicht).
  2. Start: LessonUp
  3. Opdracht: leesvaardigheid (inleveren)
  4. Bespreken SO spelling of werken aan speeddate boek. 

Slide 1 - Slide

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Welkom in de les!

- Pak je Nieuw Nederlands > cursus 1
- We gaan 'herhalen'.



Oefenen voor de eindtoets!
Leerdoel:
Ik ken alle theorie van (Meer dan) Lezen: 1.1 t/m 1.6
Thema D: paragraaf 6 
Kritisch lezen, v.a. blz. 199


Slide 2 - Slide

1.1: Wat is een kernzin en waar vind je die?
A
Belangrijkste zin van een tekst.
B
Belangrijkste zin van een alinea.
C
De titel
D
Een zin in het midden van een alinea.

Slide 3 - Quiz

Waar vind je de kernzin?
A
In het begin of eind van een tekst.
B
Daar waar veel voorbeelden staan.
C
Bovenaan, waar het onderwerp staat.
D
Eerste, tweede of laatste zin van alinea.

Slide 4 - Quiz

Wat is de kernzin: Er zijn meerdere redenen om niet op vakantie te gaan. De belangrijkste reden om thuis te blijven is geldgebrek. Het vakantiegeld wordt dan liever anders besteed.
A
zin 1
B
zin 2
C
zin 3
D
Ik begrijp de vraag niet.

Slide 5 - Quiz

Wat is de kernzin? Je bent echt een puber! Het stinkt op je kamer. Ook liggen er overal lege zakken chips en vieze was. Het wordt dus hoog tijd dat je de boel eens op gaat ruimen.
A
1e zin
B
2e zin
C
3e zin
D
4e zin

Slide 6 - Quiz

Wat is een signaalwoord
1.2 / 1.3 Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die extra informatie geven.
B
Ze signaleren zodat je weet waar je gebleven bent.
C
Geven aan voor welk publiek de tekst is geschreven.
D
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen.

Slide 7 - Quiz

1.1 t/m 1.3: Een signaalwoord voor een opsommend verband is:
A
vervolgens
B
tevens
C
samengevat
D
dan ook

Slide 8 - Quiz

1.3: Welke signaalwoorden horen bij een voorwaardelijk verband?
A
eerst, daarna, dan, toen
B
maar, toch, echter
C
ook, bovendien, en
D
als, indien, tenzij, wanneer

Slide 9 - Quiz


1.3: Wat is GEEN signaalwoord voor een doel-middelverband?
A
waarmee
B
even ... als
C
zodat
D
door middel van

Slide 10 - Quiz

1.4: Welke stelling klopt?
A
Feiten zijn altijd waar.
B
Meningen zijn altijd waar.
C
Een feit is iets dat je kunt controleren.
D
Een mening kun je controleren.

Slide 11 - Quiz

1.4 Feit of mening? Het is fijn om op school te zijn!
A
Feit
B
Mening

Slide 12 - Quiz

1.4 Bij een argument passen de signaalwoorden:
A
nu, daarna, later
B
maar, hoewel, echter
C
kortom, al met al, met andere woorden
D
want, namelijk, immers

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Thema D.6: Is dit echt of nep denk je?
A
Echt
B
Nep

Slide 15 - Quiz

De Speld
Het is een artikel van de Speld

Het is een satirisch (spottend) online Nieuwsmagazine

Slide 16 - Slide

Wanneer vind jij een bericht betrouwbaar?

Slide 17 - Mind map

Theorie 1.4 / D.6 Kritisch lezen
Via televisie, kranten, tijdschriften en vooral internet kun je snel en makkelijk informatie vinden. Deze informatie is alleen niet altijd betrouwbaar

Zo kan de informatie niet kloppen, omdat de auteur niet deskundig genoeg is of de informatie uit de tekst verouderd is. Ook kan het voorkomen dat een tekst niet objectief is (zich beperkend tot feiten/ onbevooroordeeld). Het tegenovergestelde van objectief is subjectief (persoonlijk / gebaseerd op eigen mening). Soms wordt er informatie weggelaten, omdat de auteur daar belang bij heeft. 

Je moet een tekst dus kritisch lezen! Dat wil zeggen dat je een aantal checks doet om te bepalen of een tekst klopt of niet, oftewel of een tekst betrouwbaar is.

Slide 18 - Slide

- Is de auteur deskundig en onpartijdig? Taalgebruik? Beelden?
- Wat is de bron van de tekst (waar is deze gepubliceerd)?
- Zijn de geïnterviewden betrouwbaar en deskundig?
- Komen voor- en tegenstanders aan het woord? Doel?
- Is de informatie niet verouderd / nog actueel? Inhoud?
- Klopt het wat de schrijver zegt en laat hij niets weg?
- Gebruikt de schrijver sterke argumenten of niet?


Check of een tekst betrouwbaar is

Slide 19 - Slide

Is de tekst betrouwbaar of niet betrouwbaar?
1. Een verhaal over voetballer Quincy Promes in de Privé, Story of Weekend (entertainmentblad)
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 20 - Quiz

Is de tekst betrouwbaar of niet?
2. Een artikel over slaapproblemen in Quest 
(populair wetenschappelijk blad)
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 21 - Quiz

Is de tekst betrouwbaar of niet betrouwbaar?
3. Een artikel over tablets op www.consumentenbond.nl
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 22 - Quiz

Is de tekst betrouwbaar of niet betrouwbaar?
4. De flaptekst van een leesboek
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 23 - Quiz

Is de tekst betrouwbaar of niet betrouwbaar?
5. Nieuwsberichten op www.nos.nl
A
betrouwbaar
B
niet betrouwbaar

Slide 24 - Quiz

Strategie   
Zoekend lezen  
Oriënterend lezen
Globaal lezen 
Precies lezen 

Kritisch lezen     
Leesdoel      
 Informatie opzoeken
1e indruk krijgen van een tekst
Deelonderwerpen uit tekst halen
Tekst helemaal begrijpen/hoofdgedachte
 Tekst beoordelen; betrouwbaar/compleet

Slide 25 - Slide

Opdracht (noteer de bron) 
Pak je tijdschrift en / of krant en LEES!
1. Geef het onderwerp van je tekst.
2. Wat is het tekstdoel?
3. Wat is de tekstsoort?
4. Geef je buurman /buurvrouw een samenvatting in 1 minuut

Slide 26 - Slide

Meer vragen
5. Voorspel hoe de tekst gaat aflopen.
6. Geef vijf signaalwoorden + bijbehorende tekstverband.
7. Zoek een opsommend verband in je tekst.
8. Wijs een argument aan in je tekst.
9. Wijs een mening aan in je tekst.

Slide 27 - Slide

Nog meer vragen
10. Wijs een feit aan in de tekst.
11. Wijs een voorbeeld aan in de tekst.
12. Geef de hoofdgedachte van de tekst (tot nu toe).
13. Wijs een tegenstellend verband aan in de tekst.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Opdracht leesvaardigheid 
  • Zoek een rustige werkplek. Werk in tweetallen.
  •  Neem samen de theorie over leesvaardigheid (cursus 1) nog eens door.
  • Ga vervolgens op zoek naar een interessante tekst. Lees.
  • Beantwoord de vragen (+/- 5 minuten per vraag).

Slide 30 - Slide